|
Zoeken van een object
|
Een sterrenkijker richten met een niet-vergrotende zoeker |
Je hebt je goed voorbereid op een waarneemnacht: je bevindt je op een donkere waarneemplek, de weersomstandigheden zijn goed, je sterrenkijker staat opgesteld en je hebt een lijstje van waar te nemen objecten. Hoog tijd om het eerste object te gaan zoeken en te bekijken. Het zoeken van een object kan op 2 manieren: sommige sterrenkijkers kunnen dit zelf doen door middel van een GOTO gestuurde montering of je kan het object zelf met de hand opzoeken m.b.v. een sterrenatlas. Het opzoeken van objecten m.b.v. een GOTO gestuurde montering wordt hier niet verder behandeld. We gaan hier alleen verder in op het zelf opsporen van objecten. En of je nu wel of niet een GOTO systeem gebruikt: als je echt moeilijke objecten wilt gaan bekijken zul je altijd moeten nagaan waar het object nu precies in het beeldveld staat. Kennis van oriëntatie aan de sterrenhemel is dan essentieel.
De sterrenhemel kennen
Om zonder hulp van computers objecten te kunnen vinden is enige kennis noodzakelijk van hoe de sterrenhemel er met het blote oog uitziet. Leer daarom eerst met een draaibare sterrenkaart de sterrenbeelden te herkennen. Zonder sterrenbeelden te kunnen herkennen wordt het namelijk zeer lastig met een sterrenatlas aan de slag te gaan. De sterrenbeelden leren herkennen is gewoon een kwestie van tijd. Veel kijken op de draaibare sterrenkaart en de sterrenbeelden die erop staan proberen terug te vinden aan de sterrenhemel. Vanuit de stad zal het herkennen van de helderste sterrenbeelden niet zo moeilijk zijn. Er zijn immers weinig andere sterren zichtbaar. Je zult echter merken dat vanuit de stad lang niet alle sterren van de zwakkere sterrenbeelden zichtbaar zijn. Daar staat tegenover dat bij een zeer heldere sterrenhemel de sterrenbeelden kunnen verzuipen in de enorme hoeveelheden sterren.
|
Een index pagina uit de Uranometria atlas Kennis van de sterrenbeelden is dus erg belangrijk... |
Een object gaan zoeken
Om een object te kunnen vinden zul je eerst moeten weten waar het object zich ergens aan de sterrenhemel bevindt. Dit kan met behulp van een sterrenatlas. Helaas beschikken de meeste sterrenatlassen niet over een index van getoonde objecten. Om het object toch te kunnen vinden in de sterrenatlas is het daarom belangrijk dat je de coördinaten en/of het sterrenbeeld waar het object in staat weet. Noteer dit bijvoorbeeld van tevoren op je lijstje van waar te nemen objecten.
Na eenmaal het object gevonden te hebben in de sterrenatlas zul je het object dus aan de werkelijke sterrenhemel moeten vinden. Bekijk hiertoe eerst eens hoe het gebied er in het echt uitziet. Welke sterren zie je allemaal met het blote oog? Meestal zijn dat er veel minder dan er op de sterrenkaart staan. Selecteer nu een ster die met het blote oog zichtbaar is en die zo dicht mogelijk bij het object in de buurt staat. Deze ster moet je eerst in het beeld van de sterrenkijker zien te krijgen. Als de sterrenkijker over een niet-vergrotende zoeker beschikt is dit zeer eenvoudig: kijk door de zoeker en positioneer het vizier of rode punt over de ster. Als de zoeker goed is afgesteld moet de sterrenkijker nu ongeveer op de ster gericht zijn. Zonder niet-vergrotende zoeker richt je de sterrenkijker door van achter langs de kijkerbuis te kijken.
Als de sterrenkijker over een zoeker beschikt dan kan het bijna niet anders dan dat de ster ergens in het beeldveld van de zoeker staat. Door de lage vergroting is het beeldveld immers groot (zo’n 4,5 graad voor een 8x50 zoeker en 6 graden voor een 6x30 zoeker). De volgende stap is nu om de ster midden in het beeldveld van de zoeker te zetten door de sterrenkijker van richting te veranderen. Als dit is gebeurd moet de ster in het beeldveld van de sterrenkijker zelf staan. Beschikt de sterrenkijker niet over een zoeker dan zul je direct door de sterrenkijker moeten kijken of de ster in beeld staat. Gebruik dan een zo laag mogelijke vergroting zodat het beeldveld zo groot mogelijk is. Het beeldveld van de sterrenkijker kan berekend worden door het beeldveld van het oculair (50 graden voor plössl oculairs en meestal 40 graden voor goedkope oculairs) te delen door de vergroting van de sterrenkijker. De vergroting van de sterrenkijker krijg je door de brandpuntafstand van de sterrenkijker te delen door de brandpuntafstand van het oculair. Een andere manier om het beeldveld te bepalen gaat als volgt: bepaal de tijd in seconden dat het duurt voor een ster nabij de hemelevenaar om door het hele beeldveld te lopen zonder dat de sterren gevolgd worden. De grootte van het beeldveld in boogminuten is gelijk aan dit aantal seconden gedeeld door vier.
|
Een kaart van de Coma Clutser uit de Uranometria atlas |
Starhoppen
Nu komt het lastigste stuk van het zoeken van het object: het starhoppen. Dit is het bewegen langs de sterrenhemel met kijker en atlas tot je uiteindelijk op de goede plek bent aangekomen en het object in beeld is. Starhoppen gaat het makkelijkst met een zoeker. Beschikt de sterrenkijker echter niet over een zoeker dan kan het ook met de laagste vergroting van de sterrenkijker. Het zal dan echter wel langer duren voor je bij het object bent aangekomen.
Bij starhoppen komt het erop aan dat je het beeld door de zoeker of sterrenkijker herkent op een sterrenkaart. Hierbij speelt de oriëntatie van het beeld een belangrijke rol: het beeld door een zoeker of sterrenkijker ziet er vaak anders uit dan je zou verwachten. Het beeld kan ten eerste geroteerd zijn zodat het noorden bijvoorbeeld linksonder in beeld ligt, terwijl je op de sterrenkaart naar boven gaat. Deze rotatie is niet zo erg. Daar leer je vrij snel mee omgaan. Lastiger is een gespiegeld beeld. Dus dat het beeld door de zoeker gespiegeld is ten opzichte van de sterrenkaart. Het is daarom af te raden een zoeker te kopen dat een gespiegeld beeld levert. Alleen zoekers met een zenitprisma (een hulpmiddel waarmee je “om een hoekje” kunt kijken) hebben zo’n gespiegeld beeld. Er bestaat echter een goed alternatief: een zoeker met een amiciprisma. Klein nadeel van zo’n zoeker is dat hij iets lichtzwakker is doordat het licht een aantal keer tegen een spiegeltje valt.
Als je eenmaal de sterren in de sterrenatlas hebt herkend door de zoeker of de sterrenkijker kun je beginnen met een kleine reis richting object. Onthoud sterpatronen van heldere sterren op de sterrenatlas die leiden naar het object en beweeg de sterrenkijker die kant op. Eenmaal op de plaats van het object aangekomen kan het zijn dat het object al zichtbaar is in de zoeker. Vooral met een 8x50 zoeker zijn al veel objecten te zien. Zo’n zoeker is namelijk net zo lichtsterk als een 7x50 verrekijker.
Plaats nu het punt van bestemming in het centrum van het beeldveld van de zoeker en kijk door de sterrenkijker zelf. Als het goed is staat het object nu midden in beeld. Soms is het echter nog wel even zoeken voor het object echt gelokaliseerd is. Gebruik bij deze zoektocht weer de sterren die je ziet en probeer deze te herkennen in de sterrenatlas. Het kan zijn dat daarvoor te weinig sterren in de sterrenatlas staan getekend. Sommige waarnemers gebruiken een extra gedetailleerde sterrenatlas voor deze laatste speurtocht. Bedenk hier weer dat het beeld van de sterrenkijker anders georiënteerd kan zijn dan de sterrenatlas. Een zenitprisma spiegelt hier weer het beeld. Amiciprisma’s worden echter zelden gebruikt in sterrenkijkers omdat ze een beetje licht wegnemen wat hier niet gewenst is. De windrichtingen vinden in een sterrenkijker is makkelijker dan je misschien zult denken: duw de kijkerbuis even lichtjes richting poolster. In de sterrenkijker zie je nu uit een richting sterren het beeldveld in komen. Die richting is het noorden. Verder verdwijnen sterren langzaam in een richting uit beeld als de sterrenkijker de sterren niet volgt. Die richting is het westen (RECHTS op je sterrenkaart!). Sterren gaan immers net als de zon onder in het westen en die richting bewegen ze dus schijnbaar op.
Mocht het je niet lukken het object te vinden geef dan niet te snel op. Veel objecten zijn zo extreem zwak, dat ze pas zichtbaar worden na enige tijd bij perifeer waarnemen. Ook kan het helpen om over te gaan op een hogere vergroting. Meer over dit alles in het onderdeel waarnemen. Wees in ieder geval voorbereid op wat voor object je zoekt en hoe het er dan uit zou moeten zien. Kleine planetaire nevels zijn soms bijvoorbeeld amper van sterren te onderscheiden. Met computer software zou je dit van tevoren kunnen nagaan. Ben je zeker dat een object op een bepaalde object plek in het beeldveld moet staan en hoe het er dan uit moest zien, terwijl je toch echt niets ziet, dan was het object vast te zwak en kun je beter een wat helderder object gaan zoeken. Bedenk dat zoeken en waarnemen van deepsky objecten ervaring vereist. In het begin kan het lang duren voordat je een object hebt gevonden, maar met geduld zal het vanzelf makkelijker gaan.
|