Planetoïden of Asteroïden
Dit zijn kleine planeetjes, die bijna allemaal tussen de
banen van Mars en Jupiter om de zon bewegen.
In de 18de eeuw hebben veel sterrenkundigen gezocht naar
een nieuwe planeet tussen de banen van Mars en Jupiter.
Aanleiding was de onverwachte ontdekking in 1781 van de
planeet Uranus door
William Herschel. Dat was voor het eerst
dat er een planeet werd ontdekt naast de planeten Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus, die al sinds de oudheid bekend waren. Daarvoor was nooit
de gedachte naar voren gekomen dat er nog meer planeten konden
zijn.
Maar waarom dachten de sterrenkundigen nu opeens dat er
tussen Mars en Jupiter een onbekende planeet kon staan?
Wel, toen men ging kijken hoever de planeten van de zon
stonden, ontdekte men een bepaalde regelmaat. Kijk maar
in onderstaand lijstje:
Venus staat ongeveer 2 keer zo ver van de zon als Mercurius;
Aarde staat ongeveer 1 keer zo ver van de zon als Venus;
Mars staat ongeveer 1 keer zo ver van de zon als de aarde;
Jupiter staat ongeveer 3 keer zo ver van de zon als Mars;
Saturnus staat ongeveer 2 keer zo ver van de zon als Jupiter;
Uranus staat ongeveer 2 keer zo ver van de zon als Saturnus.
Je ziet dat alle planeten 1 tot 2 keer zo ver van de zon
staan als de vorige planeet. Alleen bij Jupiter klopt dit
niet! Als er nu tussen Mars en Jupiter een planeet zou staan
klopt het wel! En dat was de reden waarom de sterrenkundigen
zo ijverig naar deze nieuwe planeet gezocht hebben. Natuur
lijk wisten ze dat een eventuele planeet tussen Mars en
Jupiter erg klein moest zijn. Een grote planeet zouden ze
al lang ontdekt hebben.
Het valt natuurlijk niet mee om tussen tienduizenden sterren
een nieuwe planeet te ontdekken. Er is aan de hemel namelijk
geen enkel verschil te zien tussen een zwak sterretje en een
zwak planeetje. Alleen blijven de sterren ten opzichte van
elkaar mooi op hun plaats staan. Een planeet beweegt ten
opzichte van de sterren doordat hij om de zon beweegt.
Hoe de sterrenkundigen in de 18de eeuw ook hun best deden,
ze vonden geen nieuwe planeet. Maar de 19de eeuw was nog geen
dag oud, toen de sterrenkundige
Guiseppe Piazzi in Palermo
een belangrijke ontdekking deed. Op 1 januari 1801 nam hij
door zijn kijker in het sterrenbeeld Stier een sterretje
waar, dat er voordien nog nooit gestaan had. Toen hij de
volgende dag opnieuw keek, zag hij dat het sterretje zich
een stukje verplaatst had. Eerst dacht Piazzi dat hij een
nieuwe komeet had ontdekt. De sterrenkundige
Johann E. Bode was er echter van overtuigd dat het de lang gezochte planeet
was. En Bode had gelijk! Piazzi noemde zijn ontdekte planeet
Ceres, naar de Romeinse godin van het graan en de oogst.
Bovendien is Ceres de beschermgodin van het Italiaanse
eiland Sicilië, waar Piazzi woonde.
Toen eenmaal de gezochte planeet tussen Mars en Jupiter was
gevonden, dacht niemand dat er nog andere planeten konden
zijn. Maar een jaar later, in 1802, zag
Heinrich Olbers in
het sterrenbeeld Maagd met zijn kijker óók een sterretje
dat er niet eerder had gestaan. De volgende dagen merkte
hij op dat het sterretje zich tussen de sterren verplaatste.
Opnieuw was een nieuwe planeet ontdekt! Dit planeetje werd
Pallas genoemd. Ook Pallas bevindt zich in een baan tussen
Mars en Jupiter.
De onverwachte ontdekking van Pallas leidde er toe dat vol
enthousiasme gezocht werd naar andere planeten. En met succes!
Op 1 september 1804 werd in het sterrenbeeld Vissen opnieuw
een planeetje ontdekt. Deze kreeg de naam
Juno. Olbers vond
op 29 maart 1807 de vierde planeet tussen Mars en Jupiter.
Dit is
Vesta. Na de ontdekking van Vesta duurde het echter
tot 1845 alvorens de vijfde planeet tussen Mars en Jupiter
werd ontdekt. Maar vanaf dat moment ging het hard. In het
jaar 1900 waren er al zo'n 450 kleine planeetjes bekend. In
september 1980 waren er officiëel 2289 kleine planeten
geregistreerd, eind december 1989 waren dat er al 4295!
Hieronder geven we een overzicht van de eerste 40
ontdekte
planetoïden, zoals de kleine planeetjes
tussen Mars en Jupiter worden genoemd. Achtereen
volgens vermelden we het nummer met de naam, de datum
van ontdekking, de ontdekker en tenslotte de plaats
van ontdekking.
nummer en datum van ontdekker plaats van
naam ontdekking ontdekking
1 Ceres 1 jan 1801 Piazzi Palermo
2 Pallas 28 mrt 1802 Olbers Bremen
3 Juno 1 sep 1804 Harding Liliënthal
4 Vesta 29 mrt 1807 Olbers Bremen
5 Astraea 8 dec 1845 Hencke Driesen
6 Hebe 1 jul 1847 Hencke Driesen
7 Iris 13 aug 1847 Hind Londen
8 Flora 18 okt 1847 Hind Londen
9 Metis 26 apr 1848 Graham Markree
10 Hygiea 12 apr 1849 De Gasparis Napels
11 Parthenope 11 mei 1850 De Gasparis Napels
12 Victoria 13 sep 1850 Hind Londen
13 Egeria 2 nov 1850 De Gasparis Napels
14 Irene 19 mei 1851 Hind Londen
15 Eunomia 29 jul 1850 De Gasparis Napels
16 Psyche 17 mrt 1852 De Gasparis Napels
17 Thetis 17 apr 1852 R. Luther Düsseldorf
18 Melpomene 24 jun 1852 Hind Londen
19 Fortuna 22 aug 1852 Hind Londen
20 Massalia 19 sep 1852 De Gasparis Napels
21 Lutetia 15 nov 1852 Goldschmidt Parijs
22 Kalliope 16 nov 1852 Hind Londen
23 Thalia 15 dec 1852 Hind Londen
24 Themis 5 apr 1853 De Gasparis Napels
25 Phocaea 6 apr 1853 Chacornac Marseille
26 Proserpina 5 mei 1853 R. Luther Düsseldorf
27 Euterpe 8 nov 1853 Hind Londen
28 Bellona 1 mrt 1854 R. Luther Düsseldorf
29 Amphitrite 1 mrt 1854 Marth Londen
30 Urania 22 jul 1854 Hind Londen
31 Euphrosyne 1 sep 1854 Ferguson Washington
32 Pomona 26 okt 1854 Goldschmidt Parijs
33 Polyhymnia 28 okt 1854 Chacornac Parijs
34 Circe 6 apr 1855 Chacornac Parijs
35 Leukothea 19 apr 1855 R. Luther Düsseldorf
36 Atalante 5 okt 1855 Goldschmidt Parijs
37 Fides 5 okt 1855 R. Luther Düsseldorf
38 Leda 12 jan 1856 Chacornac Parijs
39 Laetitia 8 feb 1856 Chacornac Parijs
40 Harmonia 31 mrt 1856 Goldschmidt Parijs
Uit deze lijst kun je goed opmaken dat er vanaf de tweede helft
van de vorige eeuw aan de lopende band nieuwe planetoïden zijn
ontdekt. Nòg duidelijker kun je dat zien in de lijst hieronder.
Daarin vind je hoeveel planetoïden er jaarlijks tot het jaar 1900
zijn ontdekt. Dat aantal is achter het jaartal vermeld.
Sinds 1892 hebben de sterrenkundigen nieuw ontdekte plane
toïden een voorlopige aanduiding gegeven. In de loop van de
tijd zijn er verschillende voorlopige aanduidingen in ge
bruik geweest. Sinds 1925 wordt echter een voorlopige aan
duiding gebruikt die bestaat uit het jaartal van ontdek
king met daarachter twee letters. De eerste letter geeft de
periode aan waarin de ontdekking plaats vond. Hierbij is
het jaar in 24 halve maanden verdeeld. Zo slaat de letter
A op de periode 1 tot en met 15 januari, de B op 16 tot en
met 31 januari, enzovoort. De letter I wordt niet gebruikt.
Ook de letter Z komt niet voor, want de Y geeft de laatste
periode aan (16 tot en met 31 december).
De tweede letter geeft het aantal aan dat in de betreffende
periode ontdekt is. De eerste planetoïde die in de bedoelde
periode ontdekt wordt krijgt als tweede letter de A, de
tweede de B, enzovoort. Ook nu wordt de letter I niet gebruikt.
In de tabel op de volgende twee pagina's hebben we in een
schema nog eens aangegeven hoe die voorlopige aanduiding in
elkaar zit:
ONTBREKENDE TABEL
Zo is planetoïde 1930 YE de vijfde (E) planetoïde die in
de periode 16 tot en met 31 december (Y) van het jaar 1930
is ontdekt.
Wanneer gedurende eenzelfde periode meer dan 25 planetoïden
ontdekt worden, komt achter de letter het cijfer 1 te staan.
Zo is 1933 UA1 de 26ste (A1) planetoïde die in de periode
16 tot en met 31 oktober van het jaar 1933 is ontdekt. Zijn
er meer dan 50 ontdekkingen in eenzelfde periode, dan ge
bruiken we het cijfer 2. De planetoïde 1931 TG2 is de 57ste
planetoïde die in de periode 1 tot en met 15 oktober van
het jaar 1931 is ontdekt.
Naar schatting zijn er in het zonnestelsel zo'n 100.000
planetoïden met een middellijn van meer dan 1 kilometer. Een
belangrijk deel hiervan kan met de tegenwoordige kijkers
worden waargenomen. Maar het is onbegonnen werk al deze
«rotsblokken» te volgen en er banen van te berekenen. Vandaar
dat er momenteel slechts zo'n 4000 planetoïden officiëel
geregistreerd staan. Van deze kleine planeetjes is een
nauwkeurige baan bekend.
Vroeger was het voor amateurs nog wel mogelijk een planetoïde
te ontdekken. Die kans is tegenwoordig zo goed als verkeken.
Alhoewel enkele tientallen planetoïden in kleine en middel
grote kijkers waargenomen kunnen worden, worden nieuwe
planetoïden alleen nog maar met behulp van hele grote
kijkers gevonden. Bijna altijd fotografisch. Alle plane
toïden die binnen het bereik van onze amateurkijkers vallen
zijn reeds lang ontdekt.
Hoe de planetoïden nu precies ontstaan zijn is nog niet
precies bekend. Nog niet zo heel lang geleden dachten
veel sterrenkundigen dat er tussen Mars en Jupiter een
«echte» planeet zou hebben gestaan. Door een vreselijke
kosmische ramp zou deze planeet uit elkaar zijn gesprongen.
De planetoïden zouden dan restanten van die planeet zijn.
Tegenwoordig geloven steeds minder sterrenkundigen in
deze theorie. Veel meer wordt nu gedacht dat de planeto
ïdengordel bij het ontstaan van het zonnestelsel gevormd
zal zijn. Het laatste woord hierover is echter nog niet
gezegd.
Veel planetoïden zijn onregelmatig van vorm. Dat komt
door botsingen met andere planetoïden of versplintering
van grote exemplaren. Dat ze vaak een grillige vorm hebben
weten we doordat veel planetoïden van helderheid veranderen.
Dat komt dan weer doordat ze om hun as draaien. Soms wordt
een groot deel van het oppervlak naar de aarde gekeerd en
door de zon verlicht en dan weer een klein oppervlak. Als
je tegen de zijkant van een potlood aankijkt, lijkt het
potlood ook veel groter dan dat je precies tegen de punt
aankijkt!
Ceres draait in 9,078 uur éénmaal om zijn as. Pallas doet
dit in 7,88106 uur. De middellijn van Pallas is gemeten via
een sterbedekking.
We hebben je al verteld dat de meeste planetoïden erg klein
zijn. De grootste is Ceres. Deze planetoïde heeft een middel
lijn van ruim duizend kilometer. Hieronder een lijst van
alle planetoïden die groter zijn dan 250 kilometer:
nummer ontdekker jaar van middellijn
en naam ontdekking in kilometers
1 Ceres Piazzi 1801 1003
2 Pallas Olbers 1802 583
4 Vesta Olbers 1807 550
10 Hygiea De Gasparis 1849 450
31 Euphrosyne Ferguson 1854 370
704 Internamnia Cerulli 1910 350
511 Davida Dugan 1903 323
65 Cybele Tempel 1861 309
52 Europa Goldschmidt 1858 289
451 Patientia Charlois 1899 276
15 Eunomia De Gasparis 1851 272
3 Juno Harding 1804 267
16 Psyche De Gasparis 1852 250
Sinds enkele jaren worden de planetoïden ingedeeld in
verschillende klassen. Zo kennen we een C-klasse, S-klasse,
M-klasse, E-klasse en R-klasse. Voor planetoïden die niet
tot een van deze klassen behoren hebben we dan nog de U
klasse.
Van veel kleine planeten weten we nog steeds niet met
zekerheid te zeggen tot welke klasse zij behoren. In zo'n
geval wordt aangegeven welke klassen mogelijk zijn. Zo heeft
planetoïde 75 Eurydike klasse CMEU. Daarmee bedoelen we
dat deze planetoïde zou kunnen behoren tot de klasse C, M,
E en U.
De meeste planetoïden behoren tot de C-klasse. De planetoïden
van deze klasse hebben een erg laag
albedo: gemiddeld kaatsen
zij slechts 3,7% van het opvallende zonlicht terug. Na de
C-klasse komt de S-klasse het meest voor. Deze groep pla
netoïden kaatst gemiddeld zo'n 14% van het opvallende zon
licht terug. Ook is het oppervlak van deze planetoïden
roodachtig van kleur. Wat betreft samenstelling lijken deze
kleine planeten veel op die van op aarde gevonden steen
ijzer-meteorieten.
Er zijn maar weinig planetoïden van de N-klasse. Dat is wat
vreemd, want juist de planetoïden van deze groep lijken wat
betreft hun samenstelling veel op de meest voorkomende
soort meteorieten, namelijk de ijzer- of nikkel-ijzer
meteorieten. Het albedo van deze groep is gemiddeld 0,12.
Tot de E-klasse behoren maar weinig planetoïden. Het
albedo van deze groep kleine planeten is erg hoog: rond
de 0,35. Dat wil dus zeggen dat de planetoïden van deze
groep zo'n 35% van het opvallende zonlicht terugkaatsen.
De zeldzaamste groep is de R-klasse. De belangrijkste ken
merken zijn de rode kleur en het hoge albedo. Dat bedraagt
namelijk 0,25. Wel hoog, maar duidelijk minder hoog dan
die van de E-klasse.
Ongeveer 98% van alle planetoïden beschrijft een baan
om de zon die ligt tussen de banen van de planeten Mars
en Jupiter. Maar er zijn planetoïden bekend die de aarde
zeer dicht kunnen naderen.
De eerste belangrijke aanduiding dat niet alle planetoïden
tussen de banen van Mars en Jupiter bewogen was de ont
dekking van 433
Eros op 13 augustus 1898. De ontdekking
van deze planetoïde bracht een enorme opschudding teweeg
onder de sterrenkundigen die zich met het planetoïden
onderzoek bezighielden. De gemiddelde afstand tot de zon
van 433 Eros bedraagt 1,458 astronomische eenheden. Dat
is minder dan de gemiddelde afstand van Mars tot de zon,
die 1,524 astronomische eenheden bedraagt. Bovendien kan
Eros de zon tot op 1,133 astronomische eenheid (AE) en de
aarde tot op 22 miljoen kilometer naderen. In de loop der
tijd is Eros dan ook uitgebreid waargenomen.
Tegenwoordig zijn er tientallen planetoïden bekend die
betrekkelijk dicht bij de aarde kunnen komen. Deze kleine
planeetjes worden wel
earthgrazers of
aardscheerders ge
noemd. De sterrenkundigen verdelen de earth-grazers in
twee groepen: de
apollo-groep en de
amor-groep.
Tot de Apollo-groep behoren alle planetoïden die in hun
perihelium tot op minder dan één AE
van de zon komen. Het
perihelium is het punt in de baan waar de afstand tot de
zon het kleinst is. Tot de Amor-groep behoren de planetoïden
die de zon in hun perihelium tot 1 à 1,3 AE naderen.
Sommige van de «earthgrazers» kunnen de aarde zeer dicht
naderen. Op 28 oktober 1937 ontdekte de sterrenkundige
Reinmuth
de kleine planeet
Hermes. Twee dagen later, op
30 oktober, passeerde Hermes de aarde op slechts 800.000
kilometer. Een heel bekend lid van de Apollo-groep is de
kleine planeet 1566
Icarus. Deze planetoïde kan de zon
naderen tot op slechts 0,187 AE. Dat is zo'n 28 miljoen
kilometer. Daarmee komt Icarus ver binnen de baan van
Mercurius.
Een andere bijzondere planetoïde is 1976 AA. Deze kleine
planeet is ontdekt op 7 januari 1976. Gemiddeld staat
1976 AA binnen de aardbaan. Dat betekent dat deze pla
netoïde gemiddeld een «binnenplanetoïde» is. Inmiddels zijn
er meer van dergelijke planetoïden bekend. Hun middel
lijnen zijn niet groter dan enkele kilometers.
We hebben hier een aantal planetoïden genoemd die een baan
beschrijven die gemiddeld ver binnen de Marsbaan ligt.
Maar bedenk dat 98% van de planetoïden zoals gezegd netjes
tussen de banen van Mars en Jupiter om de zon beweegt. Eén
uitzondering moeten we nog vermelden. Dat is een planetoïde
die in 1977 is ontdekt door
Charles Kowal. Deze planetoïde,
1977 UB, heeft als naam
Chiron gekregen. Hij beschrijft een
voor een planetoïde wel zeer merkwaardig baan. Als Chiron
zijn kortste afstand tot de zon bereikt, staat de kleine
planeet tussen de banen van Jupiter en Saturnus. Wanneer
de afstand tot de zon het grootst is nadert Chiron zelfs
de Uranusbaan. Bij «Chiron» kun je meer over deze vreemde
planetoïde lezen.
Alhoewel bijna alle planetoïden hun banen tussen Mars
en Jupiter beschrijven, is deze ruimte niet gelijkmatig
met kleine planeten gevuld. Op sommige plaatsen komen ze
in grote aantallen voor, terwijl ze op andere plaatsen
bijna geheel ontbreken. Deze leemten zijn ontdekt door de
sterrenkundige
Daniël Kirkwood. Daarom worden ze ook wel
Kirkwood-leemten genoemd. Tegenwoordig weten we dat de
aantrekkingskracht van de reuzenplaneet Jupiter de oor
zaak is van het ontbreken van planetoïden in deze ge
bieden.
De laatste groep planetoïden die we bespreken zijn de
Trojanen. Alle kleine planeten van deze groep zijn
genoemd naar helden uit de Trojaanse oorlog. De kleine
m = menu
planeetjes van deze groep staan sterk onder invloed van
de reuzenplaneet Jupiter. Ze bewegen op praktisch dezelfde
afstand van de zon als Jupiter, alleen lopen ze 60 graden
op Jupiter vóór of achter. Ze hebben dezelfde omlooptijd
als Jupiter, zodat hun afstand tot de reuzenplaneet
gelijk blijft.
Enkele van de helderste planetoïden kunnen reeds met een
verrekijker worden waargenomen. Het beste kun je ze
opzoeken tijdens
oppositie. Ze staan dan tegenover de
zon aan de hemel en komen op als de zon ondergaat. Ze zijn
dus de gehele nacht waarneembaar. Bovendien bereiken ze
dan ook hun grootste helderheid. Toch heb je een goede
sterrenkaart nodig om er in te slagen de planetoïde tussen
de sterren te vinden.
Hieronder vind je de oppositiedata van
twee heldere planetoïden: Ceres en Vesta. Achter de
oppositiedatum staat de schijnbare helderheid vermeld. De
maat die we daarvoor gebruiken is de
schijnbare magnitude.
Met behulp van de 300 meter
Arecibo radiotelescoop zijn
sterrenkundigen er in geslaagd een radarecho van Ceres
op te vangen. Daaruit is afgeleid dat Ceres in 9,078 uur
éénmaal rond zijn as draait. Op dezelfde wijze is ook
van andere planetoïden een aswentelingstijd bepaald. Zo
bedraagt die van Pallas 7,88 uur, van Juno 7,213 uur en
van Vesta 5,345 uur. Je ziet, dat de aswentelingstijden
van de verschillende planetoïden nogal uiteenlopen.
Even terug hebben we het al gehad over de planetoïde
Chiron. Maar de laatste jaren zijn er een aantal planetoïden
ontdekt die zelfs ver buiten de baan van Neptunus om de zon
bewegen. Eind 1994 waren er al zo'n kleine twintig van
dergelijke planetoïden ontdekt. Ze worden
ijsdwergen ge
noemd. Bij Pluto kun je meer over deze ijsdwergen lezen!
In 1994 werd bij de planetoïde
Ida (nummer 243) een maantje
ontdekt. In september van dat jaar heeft de
Internationale Astronomische Unie dit maantje de naam
Dactyl gegeven.
Dactyl is het eerste maantje dat ooit bij een planetoïde
is waargenomen. Het betreft in feite niet veel meer dan
een rotsblok van 1,2 bij 1,4 bij 1,6 kilometer dat op een
afstand van ongeveer 100 kilometer om Ida draait. Het maantje
werd ontdekt op foto's die de Amerikaanse ruimtesonde Galileo
op 28 augustus 1993 van Ida maakte. Ida zelf heeft afmetingen
van 56 bij 24 bij 2 kilometer.
Begin december 1994 kwam een planetoïde tot op een afstand
van slechts 104.000 kilometer van de aarde, een kwart van
de afstand naar de maan! De astronomen uit Arizona die hem
ontdekten als onderdeel van het Space Watch programma be
rekenden dat de diameter lag tussen 6 en 13 meter. Wanneer
het rotsblok een steenmeteoroïde is geweest en wanneer die
de atmosfeer van de aarde zou hebben getroffen, zou hij
grotendeels opgebrand zijn voordat hij de grond bereikt
zou hebben. Maar planetoïden van ijzer en nikkel zijn veel
sterker en zullen wel de grond kunnen raken. Zij vormen
waarschijnlijk slechts 1% van de kleine planeten. De nu
gevonden aardscheerderplanetoïde, met de voorlopige aan
duiding 1994 XM1, werd pas 14 uur vóór de dichtste nadering
ontdekt. Volgens de astronomen van het Space Watch pro
ject zijn er ongeveer 50 planetoïden bekend die dichter bij
de aarde kunnen komen dan de maan. In werkelijkheid vinden
dit soort nauwe passages (in de orde van 100.000 km) een
tiental keer per jaar plaats.
Waar komen de planetoïden die dichtbij de aarde kunnen komen
vandaan? Er is een theorie die stelt dat door onderlinge
botsingen van planetoïden in de hoofdgordel tussen Mars en
Jupiter af en toe fragmenten onze kant op komen. Maar volgens
berekeningen hebben deze kleine brokstukken geen lang leven.
Dat wil zeggen binnen enkele miljoenen jaren zullen ze ofwel
op een planeet botsen ofwel juist uit het zonnestelsel worden
geslingerd.
Als alternatieve verklaring heeft
W. Bottke van de universiteit van Arizona het volgende model: zo'n 10 tot 20 mil
joen jaar geleden is een grote planetoïde ingeslagen op de
maan. Brokstukken zijn vervolgens in de buurt van de aarde
gekomen. Het feit dat er een aantal meteorieten bekend zijn
die volgens de deskundigen van de maan afkomstig zijn, onder
steunt deze hypothese.