Edmund Halley
Edmund Halley
|
Edmund Halley werd op 8 november 1656 in Londen geboren als
zoon van welgestelde ouders. In zijn tijd ontwikkelde de
wetenschap zich spectaculair. Bovendien werd de grondslag
gelegd voor het moderne denken. In 1673 ging Halley studeren
aan het Queen's College in Oxford. Hier kreeg hij veel be
langstelling voor sterrenkunde. Tijdens zijn studie kwam
hij in contact met
John Flamsteed (1646-1720), de eerste
directeur van de gloednieuwe sterrenwacht van Greenwich,
die in 1675 in gebruik was genomen.
Flamsteed had zich voorgenomen een nieuwe catalogus samen te
stellen van sterren aan de noordelijke sterrenhemel, vooral
ten behoeve van de scheepvaart. Halley stelde voor om het
zelfde te gaan doen voor de zuidelijke sterrenhemel. In
november 1676 vertrok hij, nog voordat hij zijn studie had
voltooid, met een schip van de Oostindische Compagnie. In
februari 1677 kwam hij aan op Sint Helena, een eiland ruim
1860 kilometer ten westen van het vasteland van Afrika op
ruim 15° zuiderbreedte. Dit 122 vierkante kilometer grote
eiland was in die tijd de zuidelijkste Engelse kolonie in de
Atlantische Oceaan. Halley verbleef bijna een jaar op Sint
Helena. In die tijd bepaalde hij onder slechte weersomstan
digheden met zijn meegenomen instrumenten de posities van 341
sterren en nam hij een
overgang van Mercurius voor de zonne
schijf waar. Ook deed hij talrijke slingerwaarnemingen om de
plaatselijke sterkte van de
zwaartekracht te meten. Halley's
sterrencatalogus verscheen in 1679 onder de naam «Catalogus
stellarum Australium». Het was de eerste catalogus van
met de telescoop bepaalde posities van sterren aan de zuide
lijke hemel. Hiermee was zijn naam als astronoom gevestigd.
Ook de Engelse koning Karel II, die het natuurwetenschappe
lijk onderzoek sterk stimuleerde, was zeer ingenomen met het
werk van Halley, temeer omdat Halley een sterrenbeeld naar
hem vernoemd had: de Karelseik (Robur Caroli). Het sterren
beeld had ook een diplomatieke betekenis: waarschijnlijk is
het aan de persoonlijke tussenkomst van Karel II te danken
dat Halley al op 18 november 1678 aan de universiteit zijn
graad van «Master of Arts» behaalde. In dat jaar werd hij
ook lid van de Royal Society, een beroemd wetenschappelijk
genootschap, opgericht in 1660. Hiervan kon je alleen lid
worden als je tot de beste wetenschappers behoorde. Overigens
is het sterrenbeeld Karelseik later niet erkend door de
Internationale Astronomische Unie (IAU).
Bij het trefwoord
komeet Halley kun je lezen over het onder
zoek dat Halley aan kometen heeft verricht. Verder vind je
daar veel informatie over deze beroemdste komeet aller tijden.
Halley heeft nog verschrikkelijk veel meer gedaan dan die
publikatie over komeetbanen die hem wereldberoemd maakte.
Edmund Halley was in werkelijkheid een van de grootste
geleerden van zijn tijd, mogelijk alleen overtroffen door
Isaac Newton (1642-1727). Halley had een zeer brede belang
stelling en was in die zin een waar natuurwetenschapper.
Zo publiceerde hij over bijna alle leden van het zonnestelsel
(van de zon tot en met Saturnus), over de hoogtebepaling van
meteoren, de eigenbeweging van sterren, over novae en
veranderlijke sterren en hij stelde, zoals je hebt kunnen
lezen, een catalogus van de zuidelijke sterrenhemel samen.
Maar hij hield zich ook bezig met de studie van poollicht,
het aardmagnetisch veld, getijdenbeweging en de bepaling van
posities op zee. Hij maakte een kaart van het Engelse Kanaal
en zelfs hield hij zich bezig met het ontwerpen van een
duikklok en duikhelm. Daarnaast vertaalde hij wiskundige
geschriften uit het Latijn en Grieks. Zoals je ziet was het
komeetonderzoek slechts een klein deel van zijn totale werk,
maar het zou hem wel postuum (dus na zijn dood) de grootste
roem brengen.
Tot de grootste verdiensten van Halley behoort zeker ook
dat hij bemiddeld heeft bij het tot stand komen van het
natuurkundig meesterwerk, de «
Principia» van Isaac Newton,
met wie hij bevriend raakte. De volledige titel van dit
werk luidt «Principia Mathematica Philosophia Naturalis»
(Wiskundige principes van de natuurlijke filosofie). Dit
driedelig werk wordt meestal kortweg «Principia» genoemd
en kan beschouwd worden als de grootste intellectuele
prestatie die ooit door één mens is geleverd. In dit werk
beschrijft Newton alle natuurwetten die ten grondslag liggen
aan de zwaartekracht en die de bewegingen van objecten in
het heelal beschrijven. Newton, een vrij zonderling geleerde,
ging pas tot het schrijven van zijn «Principia» over op aan
dringen van Halley. Tijdens een bezoek van Halley in 1684
aan Newton, bracht Halley het vraagstuk van de planeet
bewegingen naar voren. Newton vertelde hem toen dat hij
dit vraagstuk al twintig jaar eerder vrijwel had opgelost,
maar dat hij met zijn berekeningen nog niet helemaal te
vreden was. Halley slaagde erin Newton ervan te overtuigen
hoe belangrijk de publicatie van zijn ideeën zou zijn voor
de wetenschap. In 1686 kwam het eerste deel klaar dat hij
aan de Royal Society voorlegde. Dit genootschap had echter
geen geld om het te laten drukken. Halley nam toen de
verantwoordelijkheid voor het manuscript op zich en wist
de benodigde gelden bijeen te brengen (deels uit eigen
zak uitgespaard). Hij onderhield het contact met Newton
en toen deze dreigde zijn schrijfwerk stop te zetten van
wege een haast kinderlijke ruzie met een collega, Robert
Hooke, over de vraag wie als eerste «het idee» had gekregen,
was Halley de tactvolle bemiddelaar in het conflict. Hij
wist Newton tenslotte toch zo ver te krijgen dat hij het
werk weer opvatte. Toen het werk eenmaal klaar was, schreef
Halley voor de inleiding een lofrede in het Latijn en ver
beterde de drukproeven. In 1687 zag Halley de drie delen
van de pers rollen.
Zonder de bemoeienissen van Halley zou de «Principia» van
Newton waarschijnlijk nooit verder zijn gekomen dan wat
gekrabbelde aantekeningen en een keur aan ideeën in het
brein van Newton. Het is beslist niet overdreven te stellen
dat de «Principia» een wezenlijke omwenteling veroorzaakte
in de natuurkunde Šn in de wijze waarop wij natuurkundige
processen in het heelal beschrijven. Die omwenteling hebben
we voor een belangrijk deel aan Edmond Halley te danken.
Belangrijk werk heeft Halley ook verricht bij het bepalen
van de lengte van de
astronomische eenheid (de gemiddelde
afstand aarde - zon, vaak afgekort tot ae of AE), de meest
fundamentele grootheid in het zonnestelsel. Deze afstand is
niet rechtstreeks te meten, maar kan via de derde wet van
Kepler worden afgeleid uit de afstand van de aarde tot een
willekeurig andere planeet. In 1677 had Halley tijdens zijn
verblijf op Sint Helena, een overgang van Mercurius voor de
zonneschijf waargenomen. Hij had de tijdstippen van de in
en uittrede nauwkeurig kunnen vaststellen, dus ook de totale
duur van de overgang. Nu hangt deze duur een beetje af van
de plaats van waarneming op aarde omdat men vanuit verschil
lende plaatsen de baan over de zonneschijf iets verschoven
ziet. Op deze manier is door middel van een soort driehoeks
meting de afstand aarde - Mercurius te bepalen. Hieruit kan
dan weer de afstand aarde - zon worden bepaald. Helaas staat
Mercurius zó ver van de aarde en beweegt hij zó snel over de
zon, dat deze planeet voor dit doel niet geschikt is. Halley
wees er op dat de situatie veel gunstiger zou zijn tijdens
een overgang van de planeet Venus. In een publicatie in 1691
en later opnieuw in 1716, drong hij er op aan om de eerst
volgende Venusovergangen in 1761 en 1769 op zoveel mogelijk
plaatsen op aarde waar te nemen. Aan deze oproep werd inder
daad op grote schaal gevolg gegeven. Naarmate de bewuste
jaren naderden, werd er in de sterrenkundige wereld niet
alleen een ongekende activiteit ontplooid, maar werd tevens
de grondslag gelegd voor internationale samenwerking.
De overgang van 1769 werd door 151 sterrenkundigen vanuit 77
plaatsen over de gehele wereld waargenomen en de afstand
aarde - zon kon naderhand met een voorheen ongekende nauw
keurigheid worden bepaald.
Halley hield zich ook bezig met statistiek, archeologie,
oceanografie, meteorologie en met het aardmagnetisme. Ook
op dit laatste gebied heeft hij baanbrekend werk verricht.
In zijn tijd wist men al dat de naald van een kompas een
bepaalde afwijking ten opzichte van het geografische noorden
liet zien. Deze afwijking wordt de declinatie of variatie
genoemd (deze declinatie heeft helemaal niets te maken met
de declinatie als positiebepaling van hemellichamen). Deze
afwijking ontstaat doordat de kompasnaald niet door de
geografische maar door de geomagnetische pool wordt aan
getrokken en deze liggen een behoorlijk eind uit elkaar. De
declinatie hangt zowel af van de lengte als van de breedte
op aarde. Wanneer de waarnemer zijn breedte heeft bepaald,
kan hij uit de declinatie ruwweg de lengte afleiden. Voor
zeelieden zou het dus van belang zijn te kunnen beschikken
over een kaart waarop overal ter wereld de afwijking van
de kompasnaald is aangegeven. Met dit doel maakte Halley
in de jaren 1698-1700 als commandant van het schip «Paramour»
enkele reizen op de Atlantische Oceaan, waarbij hij een
groot aantal declinatiemetingen verrichtte. Het waren de
eerste wereldreizen in de geschiedenis waarvan het doel
zuiver wetenschappelijk van aard was. Het resultaat van
deze reizen waren twee zgn. «isogonenkaarten» die resp. in
1701 (voor de Atlantische Oceaan) en 1702 (voor de gehele
wereld) verschenen. Op zulke kaarten zijn alle plaatsen waar
de declinatie dezelfde waarde heeft, met elkaar verbonden
door lijnen die men isogonen noemt.
In 1691 was Halley kandidaat voor de leerstoel geometrie
aan de universiteit van Oxford. Door tegenwerking van
Flamsteed werd hij echter niet benoemd. Mede door hun
precies tegengestelde temperamenten konden de twee niet
met elkaar overweg. Toen dezelfde leerstoel twaalf jaar
later opnieuw vacant was, werd Halley echter wel gekozen.
Het was hier, in Oxford, dat Halley in 1718 de
eigenbeweging van de sterren ontdekte. Hij was de toenmalige
waarden voor de
declinaties van de sterren aan het ver
gelijken met de ca. tweeduizend jaar oude opgaven van de
Griekse astronomen Timocharis, Aristyllus en Hipparchus.
Tot zijn verbazing merkte hij dat de sterren Aldebaran,
Sirius en Arcturus meer dan een halve graad zuidelijker
stonden dan ze volgens de astronomen uit de oudheid moesten
staan. Hij kon nauwelijks geloven dat de Griekse astronomen
zich in zo'n eenvoudige zaak zouden hebben vergist, zeker
waar toch drie waarnemers elkaar bevestigden. Maar Halley
kwam al direct met de juiste verklaring: «deze sterren, die
de helderste aan de hemel zijn, staan hoogstwaarschijnlijk
het dichtst bij de aarde. En als zij een bepaalde beweging
van zichzelf hebben, zal deze bij hen het duidelijkst te
merken zijn».
De zogenaamde «vaste sterren» bleken dus geen vaste plaats
aan de hemel te hebben. Ze hebben een eigenbeweging aan de
sterrenhemel als gevolg van hun beweging in de ruimte. Deze
onverwachte vondst gaf weer een geheel nieuwe en ruimere
blik op de wereld om ons heen. Bovendien werd het nóg
belangrijker de posities van de sterren zo nauwkeurig
mogelijk vast te leggen. Het doel werd nu het onderzoek
van de sterrenwereld zelf en niet meer alleen het gebruik
van de sterren als referentiepunten voor de beweging van
maan en planeten.
In 1721 werd Halley benoemd tot directeur van de sterren
wacht van Greenwich als opvolger van Flamsteed die het
jaar daarvoor was overleden. Hij was toen al zeven jaar
secretaris van de Royal Society (tot 1721) en zou in
1729 tot vice-president worden gekozen.
Bij aankomst op de sterrenwacht ontdekte Halley echter dat
alle instrumenten en meubels door de weduwe van Flamsteed
waren weggehaald, aangezien alles aan Flamsteed persoon
lijk had toebehoord. Halley wist echter via een schenking
twee instrumenten te kopen en daarmee ging hij de beweging
van de maan waarnemen. Deze beweging was een belangrijke
toets voor de wet van de zwaartekracht en moest bovendien
goed bekend zijn om de maan te kunnen gebruiken voor het
bepalen van de lengte op zee. Halley wilde deze waarnemingen
ruim 18 jaar volhouden, omdat in die periode (de
sarosperiode)
het baanvlak van de maan éénmaal is rondgedraaid. Dankzij
zijn uitstekende gezondheid kon hij deze taak volbrengen.
Een deel van zijn waarnemingen werd in 1752 posthuum ge
publiceerd onder de titel «Tabulae Astronomicae».
Edmond Halley overleed op 14 januari 1742, een jaar nadat
hij opnieuw tot vice-president van de Royal Society was
gekozen. Hij werd begraven op het kerkhof van St. Margareths.
Toen in de 19e eeuw de marmeren steen van de graftombe werd
vernieuwd, werd de oude aan de sterrenwacht van Greenwich
aangeboden. Deze bevindt zich nu in de muur van de oostelijke
vleugel die uitziet op het binnenplein van de sterrenwacht.