De levensloop van de zon
Sterevolutie beschrijft de levensloop van sterren. Sterren
schijnen het eeuwige leven te hebben. In de loop van een
mensenleven lijkt de sterrenhemel immers niet te veranderen.
Maar alle sterren die je 's nachts aan de hemel ziet, zijn
ooit een keer geboren. En ze zullen ook allemaal een keer
sterven. Sterren leven dus toch niet eeuwig!
Geboren worden en doodgaan zijn wat vreemde woorden om bij
sterren te gebruiken. Toch zul je ze nog wel eens tegenkomen.
Het heeft heel lang geduurd voordat de sterrenkundigen enig
idee kregen over de levensloop van sterren. In dit verhaal
gaan we niet uitleggen hoe ze dat allemaal hebben ontdekt.
We vertellen wel wat we tegenwoordig weten over de ster
evolutie. Natuurlijk beginnen we bij de geboorte van de
sterren.
Sterren worden vaak in groepjes geboren. Dat gaat niet zó
maar. Sterren zijn grote bollen van gloeiend gas. Dat gas
moet ergens vandaan komen. Wel, in het heelal is ontzettend
veel gas aanwezig. Een mooi voorbeeld is de
Orionnevel. Maar
er zijn duizenden nevels. Meestal niet zo mooi als de Orion
nevel, maar toch bestaan ze uit grote hoeveelheden gas. Vaak
zit er ook stof tussen het gas. Zo'n gas- en stofwolk is heel
ijl. Alle deeltjes zitten ver bij elkaar vandaan. In een ster
zitten de deeltjes veel dichter op elkaar gepakt. Toch kunnen
er uit die ijle wolken sterren ontstaan. Hoe dat gebeurt is
nog steeds niet precies bekend. Wel zijn er verschillende
theorieën over. Eén ervan zullen we hier bespreken.
Gas- en stofwolken staan soms in de buurt van heldere sterren.
Het licht van die sterren drukt de wolk wat in elkaar. Het
klinkt gek, maar gewoon licht kan kleine deeltjes gas en
stof verplaatsen. Deze
lichtdruk is maar erg klein. Als je
op je fiets zit en je hebt de zon tegen, heb je er heus geen
last van. In het dagelijks leven merken wij er niets van.
Maar kleine gas- en stofdeeltjes in het luchtledige voelen
deze druk wel. Door de lichtdruk van sterren in de buurt wordt
de wolk een beetje samengeduwd. Dat gaat maar heel langzaam.
Maar op de duur is de wolk lang niet zo ijl meer. Er zijn
verdichtingen in ontstaan. En de lichtdruk gaat gewoon door.
In die verdichtingen gaat nu ook de
zwaartekracht een rol
spelen. De deeltjes trekken elkaar aan. De zwaartekracht
zorgt er dus voor dat de wolk kleiner wordt. Nu zijn er twee
oorzaken waardoor de verdichtingen verder inkrimpen: de
lichtdruk van sterren in de buurt en de zwaartekracht tussen
de deeltjes.
De wolken worden steeds minder ijl. Het licht van sterren en
nevels die er achter staan komt er haast niet meer door. Op
foto's van grote gasnevels kun je soms kleine, ronde, diep
zwarte wolkjes zien. Het zijn wolken van gas en stof die aan
het inkrimpen zijn. Tegen de heldere achtergrond van de
gasnevel vallen ze goed op. We noemen ze
globulen of bol
wolken. Uit die globulen ontstaan later sterren!
Nu gaan we één zo'n globule wat beter bekijken. De deeltjes
in de wolk zitten vrij dicht bij elkaar. Daardoor is de
aantrekkingskracht tussen de deeltjes behoorlijk groot. Het
inkrimpen van de wolk komt nu voornamelijk door de zwaarte
kracht. De lichtdruk speelt haast geen rol meer.
Doordat de wolk alsmaar kleiner wordt, gaat hij steeds sneller
ronddraaien. Je hebt vast wel eens een kunstschaatster gezien
die een pirouette maakt. Ze draait een aantal rondjes op haar
schaatsen. In het begin met gesterkte armen. Maar dan trekt
ze haar armen in. En opeens draait ze veel sneller rond. Zo
is het ook met de wolk. Eerst was hij erg uitgestrekt en
draaide hij misschien maar héél langzaam. Maar nu hij kleiner
wordt, gaat hij steeds sneller roteren. Door de snelle rotatie
kan de wolk misschien wel uiteenvallen. Als de gaswolk in twee
stukken uiteenvalt, ontstaat er een nauwe dubbelster. De twee
sterren draaien om elkaar heen. Als de kern van de wolk snel
inkrimpt kan een schijf van gas om de kern ontstaan. In die
schijf kunnen ook verdichtingen voorkomen. Daaruit vormt zich
een planetenstelsel. Valt de wolk niet uiteen, dan wordt er
slechts één enkele ster geboren.
Hoe kan er nu uit zo'n bolwolk een fonkelende ster ontstaan?
Doordat de wolk nog steeds kleiner wordt, vallen de deeltjes
alsmaar sneller naar elkaar toe. Ook komen ze vaker met el
kaar in botsing. Uiteindelijk bewegen de deeltjes met grote
snelheden kris-kras door elkaar. Ze hebben meer bewegings
energie. Door die grotere bewegingsenergie wordt de tempe
ratuur van de wolk hoger. Hoe sneller de deeltjes bewegen,
hoe hoger de temperatuur wordt. Helemaal binnen in de wolk
bewegen de deeltjes het snelst. Daar trekken ze elkaar
namelijk het sterkst aan. Binnen in de wolk wordt het daarom
ontzettend heet. Zó heet, dat alle stofdeeltjes uiteindelijk
overgaan in gasdeeltjes. Wat voor gas? Voor het grootste
deel hetzelfde gas als waar de wolk uit bestond. Dat is
waterstofgas. Aan de buitenkant is de wolk nog koud en
donker. Binnenin wordt het waterstofgas alsmaar heter en
heter. Het gas gaat warmte-straling geven. We noemen deze
warmtestraling ook wel eens
infrarode-straling. Die kunnen
we niet zien.
Terwijl het binnen in de gaswolk steeds heter wordt, ziet
de buitenkant er nog steeds doods en somber uit. Toch duurt
het niet lang meer of er wordt een echte ster geboren! Als
de wolk alleen nog maar infrarode straling geeft, noemen we
hem een
proto-ster. Dat betekent ongeveer «ster in wording».
Een tijd lang lijkt er niets te gebeuren. Maar dan... lang
zaam maar zeker begint de proto-ster licht uit te stralen.
Eerst nog maar heel weinig. Maar iedere dag wordt het meer.
Steeds krachtiger wordt de straling, en na een maand of
vier flonkert er een nieuwe ster in het heelal. Hij staat
pag. 5/36
Druk op een toets voor meer informatie
m = menu
aan het begin van een lange levensloop. Maar hoe zal die
levensloop er uit zien?
Op die vraag willen we straks antwoord geven. Maar eerst
gaan we het hebben over één van de belangrijkste hulpmiddelen
van de sterrenkundigen. Dat hulpmiddel is het Hertzsprung
Russell-diagram (HR-diagram of HRD). Zonder het Hertzsprung
Russell-diagram zouden we veel minder weten over de evolutie
van sterren. En zonder dit HRD zouden we er ook veel minder
over kunnen vertellen.
Het Hertzsprung-Russell diagram
Niet alle sterren stralen even veel licht uit. Er zijn
sterren die wel tienduizend keer zo veel licht uitstralen
als de zon. De ster Rigel in het sterrenbeeld Orion geeft
zelfs 50.000 keer zo veel licht als de zon. We zeggen dat de
lichtkracht van Rigel 50.000 is. Toch zien we de zon veel
helderder dan deze ster. Weet je hoe dit komt? De zon staat
veel dichterbij. Om de lichtkracht van een ster te kunnen
berekenen, moeten we eerst zijn afstand weten. Pas dan
kunnen we de helderheid vergelijken met die van de zon. De
lichtkracht van de zon is natuurlijk 1.
De meeste sterren hebben een kleinere lichtkracht dan de
zon. Ze stralen dus minder licht uit dan de zon. Soms
wel honderdduizend keer zo weinig! Deze zwakke sterren
kunnen we natuurlijk alleen ontdekken als ze dichtbij staan.
Op grote afstanden zien we enkel nog maar sterren met een
grote lichtkracht. De lichtkracht is één van de belangrijkste
eigenschappen van een ster.
Een andere belangrijke eigenschap is de temperatuur. Hoe hoog
de temperatuur van een ster is, kunnen we zien aan zijn
kleur. Rode sterren zijn het koelst. De temperatuur aan
het oppervlak is ongeveer 3000 graden Celsius (3000 °C).
Gele sterren zijn al wat heter. Witte sterren hebben een
nóg hogere temperatuur. Maar blauwe sterren zijn verreweg
het heetst. Zij hebben een oppervlakte-temperatuur van
zo'n vijftigduizend graden!
Je hoeft dus alleen maar naar de kleur van een ster te
kijken om iets over zijn temperatuur te kunnen zeggen.
Helaas zijn onze ogen 's nachts niet zo gevoelig voor
kleur. Daarom kunnen we alleen van de helderste sterren
de kleur zien. Betelgeuze en Aldebaran zijn mooie voor
beelden van rode sterren. Betelgeuze staat in het sterren
Orion. Aldebaran is de helderste ster van het sterrenbeeld
Stier. De heldere ster Rigel in Orion is duidelijk blauw.
De helderste ster van het sterrenbeeld Voerman, Capella,
is een gele ster. Al deze sterren kun je in de winter
's avonds hoog in het zuiden vinden.
In plaats van de kleur of de temperatuur gebruiken de
sterrenkundigen vaak het
spectraaltype van de sterren.
De spectraalklassen worden aangegeven met verschillende
letters. De volgorde is O, B, A, F, G, K en M. Sterren
van spectraalklasse O zijn het heetst. Het zijn blauwe
sterren. B-sterren zijn blauw-wit van kleur en al ietsjes
koeler. A-sterren zijn wit en F-sterren geel-wit van kleur.
Nog weer wat koeler dan de F-sterren zijn de G-sterren. Ze
zijn geel. De zon is een mooi voorbeeld van een G-ster.
De temperatuur van de oranje K-sterren is weer wat lager. De
M-sterren, de rode sterren, zijn het koelst van allemaal.
Op de volgende bladzijde zie je alles nog eens staan. De
spectraalklassen, de kleur die er bij hoort, en de tempe
ratuur. De lettervolgorde van de spectraalklassen is niet
zo moeilijk te onthouden. Je hoeft alleen maar het volgende
zinnetje uit je hoofd te leren:
Onze
Buurman
Aantjes
Fotografeert
Graag
Kleine
Meisjes. Je ziet, dat valt nogal
mee!
---------------------------------------------------------
blauw blauw-wit wit geel-wit geel oranje rood
---------------------------------------------------------
O B A F G K M
ONTBREKENDE TEKST
heet. Het zou ook wel erg toevallig zijn als alle B-sterren
een oppervlakte-temperatuur van 16.000 graden hadden. Of
alle A-sterren een temperatuur van 9.000 graden. Natuurlijk
zijn er ook A-sterren met een temperatuur van 10.000 of
8500 graden. Daarom is de indeling wat verder verfijnd.
Hiervoor gebruiken we de cijfers 0 tot en met 9. Een B-ster
met een oppervlakte-temperatuur van 16.000 graden krijgt
het cijfer 0 achter de B. Het is een B0-ster. Is de tempe
ratuur wat lager, dan spreken we van een B1-ster. Dat zijn
bijvoorbeeld sterren met een temperatuur van ongeveer
15.000 graden. Een ster van spectraaltype B9 heeft een
temperatuur van ongeveer 11.000 graden aan het oppervlak.
Nog wat koelere sterren hebben spectraaltype A0. Ze hebben
een temperatuur van ongeveer 10.000 graden.
We hebben nu met twee belangrijke eigenschappen van
sterren kennis gemaakt. De lichtkracht geeft de werkelijke
hoeveelheid licht aan die een ster uitstraalt. De kleur of
het spectraaltype geeft de temperatuur aan het oppervlak
van de ster aan. Van zeer veel sterren is de lichtkracht
en het spectraaltype bekend.
Aan het begin van deze eeuw maakte de Deense sterrenkundige
Ejnar Hertzsprung (1873-1967) een diagram van de licht
kracht en het spectraaltype van sterren. Ongeveer
tegelijkertijd deed de Amerikaan
Henry Norris Russell (1877-1957) hetzelfde. Het diagram heet daarom het
Hertzprung-Russell-diagram. We noemen het vaak kortweg
HR-diagram of het HRD. In dit diagram kunnen alle sterren
een plaatsje vinden. Staan ze bovenin het diagram, dan zijn
ze erg helder. De sterren onderin hebben juist een lage
lichtkracht. Links staan de hete blauwe sterren. Dus van
spectraaltype 0. Rechts vind je de koele, rode M-sterren.
ÉÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍ»
º ÚÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄ¿ ÚÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄ¿ ÚÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄ¿ º
º ³ helder ³ ³heet koel³ ³heet, koel,³ º
º ³ ³ ³ ³ ³helder helder³ º
º ³ ³ ³ ³ ³ ³ º
º ³ ³ ³ ³ ³ ³ º
º ³ ³ ³ ³ ³heet, koel,³ º
º ³ zwak ³ ³bl. wit gl. or. rd³ ³zwak zwak³ º
º ÀÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÙ ÀÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÙ ÀÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÄÙ º
º Heldere sterren staan bovenin;³ Hete, blauwe sterren staan º
º zwakke sterren onderin. ³ links; koele, rode sterren º
º ³ rechts. º
º º
ÈÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍÍͼ
Omdat dit diagram de kleur en de helderheid van de sterren
aangeeft, wordt het ook wel het kleur-helderheids-diagram
(KHD) genoemd.
Hertzsprung en Russell zetten zo veel mogelijk sterren in
hun diagram. Toen ze er mee klaar waren, zagen ze iets heel
opvallends. Verreweg de meeste sterren liggen op een lange
rij. Die loopt van linksboven naar rechtsonder. Dus van de
hete, heldere sterren naar de koele, zwakkere sterren. Deze
rij in het diagram wordt de
hoofdreeks genoemd. Ook de zon
heeft een plaatsje op de hoofdreeks.
Ook staan er vrij veel sterren rechtsboven deze hoofdreeks.
Die sterren zijn roodachtig van kleur, dus niet zo heet.
Maar toch erg helder. Dat betekent dat ze bijzonder groot
moeten zijn. Ze worden
rode reuzen genoemd. De ster Betelgeuze
is er een mooi voorbeeld van.
Linksonder in het diagram komen ook wat sterren voor. Ze
zijn wit van kleur, dus behoorlijk heet. Toch geven ze maar
erg weinig licht. Het moeten dus wel kleine sterren zijn.
Ze worden
witte dwergen genoemd. Je hebt nu al veel geleerd
over het HR-diagram. We herhalen het nog eens in het kort.
Het Hertzsprung-Russell-diagram met de hoofdreeks.
Linksonder vind je de witte dwergen en rechtsboven
de rode reuzen.
|
Boven in het HRD staan de zeer heldere sterren. Onder in de
zwakke. Hoe hoger je in het diagram komt, hoe groter de
lichtkracht van de sterren is. Links op de hoofdreeks
staan de blauwe sterren van spectraaltype O. Rechts be
neden de rode M-sterren. Hoe verder je in het diagram naar
links komt, hoe hoger de oppervlakte-temperatuur van de
sterren. Linksonder staan kleine sterren. Rechtsboven hele
grote. De meeste sterren vind je echter op de hoofdreeks.
Die loopt van linksboven naar rechtsonder. Op bepaalde
plaatsen in het diagram komen dus veel meer sterren voor
dan op andere plaatsen. Dat kan geen toeval zijn. De
hoofdreeks, de rode reuzen, de witte dwergen.... het moet
beslist iets met de sterevolutie te maken hebben.
Aan het begin van de 20e eeuw wisten de sterrenkundigen
nog bijna niets af van de sterren. Er was nog te weinig
onderzoek naar gedaan. Ze dachten dat sterren aan het
begin van hun leven rode reuzen zouden zijn. Daarna zouden
ze bovenaan de hoofdreeks terecht komen als heldere, hete
sterren. In de loop van de tijd zou de temperatuur lager
worden, en de helderheid kleiner. Aan het eind van zijn
leven zou een ster zeer zwak en vrij koel zijn. Volgens
deze theorie wandelt een ster de hele hoofdreeks af in
de loop van zijn leven. We weten nu dat dit niet zo is.
De levensloop van de sterren is heel anders. En zeker niet
voor alle sterren hetzelfde.
Eén ster is voor ons erg belangrijk. Dat is de zon. Zonder
het licht en de warmte van de zon zou er geen leven mogelijk
zijn. We gaan de levensloop van de zon eens nauwkeurig be
kijken. Vanaf de geboorte van de zon, heel lang geleden, tot
aan zijn dood, nog ver in de toekomst.
De levensloop van de zon; de reis naar de hoofdreeks.
Ergens diep in het heelal bevindt zich een grote wolk van
stof en gas. Niemand zou vermoeden dat hieruit onze zon
geboren gaat worden. Heldere sterren in de buurt drukken de
wolk een beetje in elkaar. De zwaartekracht helpt hierbij
een handje. De gas- en stofwolk wordt kleiner en kleiner.
Ook wordt hij steeds donkerder. Maar de temperatuur binnen
in stijgt langzaam maar zeker. De proto-ster gaat warmte
straling uitzenden.
Nog steeds is hij aan het inkrimpen. Plotseling flitst hij
op! Een ster is geboren! In drie maanden tijd wordt de zon
een paar honderd keer zo helder. Maar hij lijkt nog niet op
de zon zoals wij die kennen. Het licht dat hij uitstraalt
is veel roder van kleur. Ook is hij nog vreselijk groot:
honderd keer zo groot als tegenwoordig. Maar het inkrimpen
is nog niet opgehouden! Nog altijd wordt de zon kleiner en
kleiner. De temperatuur wordt alsmaar hoger. Het licht dat
de zon uitstraalt wordt oranje, daarna geel van kleur. Maar
de helderheid neemt weer wat af. Dat komt doordat de zon
nog steeds verder inkrimpt.
Hoe lang gaat dat inkrimpen eigenlijk door? Door de zwaarte
kracht stort de ster alsmaar verder in elkaar. Pas als dat
ineenstorten wordt tegengehouden, wordt de ster niet meer
kleiner.
Dat tegenhouden kan alleen van binnenuit gebeuren. Wat
gebeurt er dan binnen in de zon? Dat is gemakkelijk gezegd:
de «kachel» gaat aan. Dat gebeurt zo'n vijftig miljoen jaar
nadat de zon een echte ster is geworden. De temperatuur in
het binnenste is dan hoog genoeg om de zonne-kachel te
ontsteken. We zullen straks uitleggen hoe die kachel werkt.
Het is natuurlijk geen echte kachel. Hij levert wel zeer
veel stralingsenergie. Zó veel, dat het ineenstorten van
de ster tegengehouden kan worden. De ster wil nog wel kleiner
worden. De zwaartekracht werkt immers nog steeds. Maar de
energie van binnenuit houdt het inkrimpen tegen.
De zon is nu zo'n vijftig miljoen jaar oud. In die tijd is
hij honderd keer zo klein geworden als bij zijn geboorte.
En ook ongeveer honderd keer zo lichtzwak. Maar de tempera
tuur in de kern is nu zeker vijftienhonderd keer zo hoog!
De zon krimpt nu niet verder in. Hij blijft voorlopig even
groot. Ook blijft hij even heet en even helder. Het lijkt
alsof er niets meer aan verandert. We zeggen dat de zon een
stabiele ster geworden is. En.... in het HR-diagram staat
de zon nu op de hoofdreeks.
Hoe werkt de zonnekachel? De gaswolk, waar de zon uit is ontstaan, bestond voornamelijk
uit waterstofgas. Dat gas komt nu nog steeds het meeste voor
in de zon. Het kleinste gasdeeltje is een waterstofatoom. Het
bestaat uit een proton en een elektron. Het proton heeft een
positieve elektrische lading. Het vormt de kern van het
waterstofatoom. Het elektron is negatief geladen. Het be
weegt om het proton heen. Zo is het normaal gesproken bij
waterstof. Maar in de zon is het anders. De temperatuur is
er ontzettend hoog. Wel vijftien miljoen graden! Door de
enorme hitte zijn de protonen en elektronen elkaar kwijt
geraakt. Ze bewegen nu allemaal kris-kras door elkaar. Echte
atomen zijn het dus niet meer. Toch noemen we de protonen
nog waterstofkernen. Omdat er in de kern van een waterstof
atoom ook één proton zit.
De protonen in het centrum van de zon bewegen zeer snel
door elkaar heen. Af en toe komen twee protonen elkaar tegen.
Maar ze blijven het liefst bij elkaar uit de buurt. Ze zijn
allebei positief geladen! En twee positief geladen deeltjes
stoten elkaar af. Maar af en toe botsen twee protonen. Eén
bepaald proton maakt dat gemiddeld één keer in de veertien
miljard jaar mee. Toch komen er in ieder kubieke centimeter
miljarden botsingen per seconde voor. Je zult het misschien
niet geloven, maar het is echt waar. Het komt omdat er zo
verschrikkelijk veel protonen in de zon zitten. In iedere
kubieke centimeter maar liefst zo'n 10.000.000.000.000.000
000.000.000.000!
Bij zo'n botsing van twee protonen gebeuren rare dingen. Er
worden een paar deeltjes uitgezonden: een
positron en een
neutrino. Wat er overblijft is een proton en een neutron die
samen verder door het leven gaan. Dus vóór de botsing twee
protonen en na de botsing een proton en een neutron. Deze
twee deeltjes zijn niet lang alleen. Binnen een paar seconden
is er een proton bijgekomen. Het neutron zorgt er voor, dat
de twee protonen elkaar niet meer zo sterk afstoten.
Met z'n drieën reizen ze verder door het binnenste van de
zon. Zeker een paar honderdduizend jaar gebeurt er niets
met dit groepje deeltjes. Maar dan komen ze in botsing met
een ander groepje, dat óók uit twee protonen en een neutron
bestaat. Bij elkaar dus vier protonen en twee neutronen. En
weet je wat er nu gebeurt? Twee van de vier protonen laten
hun makkers in de steek. Ze gaan voorlopig weer alleen door
het leven. Maar de andere twee protonen Šn de twee neutronen
blijven bij elkaar. Ze vormen met z'n vieren een heliumkern.
Voor het vormen van één heliumkern zijn dus zes protonen
nodig. Wat er overblijft zijn twee protonen, twee positronen,
twee neutrino's en één heliumkern. En het gekke is, dat die
bij elkaar minder wegen dan de zes protonen waar we mee zijn
begonnen. Tijdens de kernreactie is er dus wat massa verloren
gegaan. Weliswaar héél erg weinig, maar toch.... Wat is er
mee gebeurd? Wel, de massa die verloren ging is in straling
omgezet. Massa wordt energie!
En zo werkt de zonnekachel. Waterstofkernen vormen samen
heliumkernen. Daar gaat wat massa bij verloren. Die massa
wordt omgezet in energie. We noemen dit waterstofverbranding.
Maar pas op! Er komt geen vlammetje aan te pas! Verbranding
is eigenlijk een verkeerd woord. Maar je zou wel kunnen
zeggen dat de zonnekachel «gestookt» wordt met waterstof.
Je hebt net gelezen hoe lang de reacties in de zon duren.
Als je één proton in het oog houdt, kan het miljarden jaren
duren voordat hij in een heliumkern terecht komt. Er is dan
een héél klein beetje massa verloren gegaan. Die massa is
omgezet in energie. Maar vergis je niet! Er zijn onvoorstel
baar veel protonen in de zon. Uiteindelijk worden er dus
vreselijk veel heliumkernen gevormd.
In totaal verliest de zon per seconde ruim vierduizend
miljoen kilogram aan massa! Het klinkt ongelooflijk. Toch
kan de zon het op deze manier miljarden jaren uithouden.
Per seconde komt er in totaal ook een enorme hoeveelheid
energie vrij. Zóveel energie, dat er maar liefst 200.000
miljard wagonladingen steenkool nodig zijn om die energie
te leveren. Dat is een trein met een lengte van bijna een
half lichtjaar! En dat dan iedere seconde!
Je weet nu ongeveer hoe de zonnekachel werkt. Waterstof
kernen worden omgezet in heliumkernen. En daar komt energie
bij vrij. We hebben één manier besproken waarop dat omzetten
kan gebeuren. De serie van gebeurtenissen die daarbij
plaatsvinden heet de
protonencyclus.
Er is nog een andere manier voor waterstofkernen om in
heliumkernen over te gaan. Die wordt de
koolstofcyclus.
genoemd. Daarbij spelen koolstofkernen een belangrijke rol.
De koolstofcyclus is veel ingewikkelder dan de protonen
cyclus. Daarom zullen we hem hier niet uitgebreid behandelen.
In de zon gebeurt het omzetten van waterstof op beide manieren.
De protonencyclus overheerst een beetje.
Op de hoofdreeks. Na een roerige start is de zon nu in een rustige levens
periode gekomen. In het binnenste van de zon wordt waterstof
omgezet in helium. De energie die daarbij vrijkomt, wordt
aan de buitenkant van de zon uitgestraald. De zon wordt niet
meer heter of helderder. Het inkrimpen van de zon wordt van
binnenuit tegengehouden. De grootte blijft ook gelijk. De
voorraad waterstofkernen is zó groot, dat de zon ongeveer
tien miljard jaar op deze manier kan blijven bestaan. En
toch wordt hij iedere seconde zo'n vier miljard kilogram
lichter!
Al vier en een half miljard jaar staat de zon op de
hoofdreeks. Langzaam maar zeker verbruikt hij zijn water
stofvoorraad. Maar hij houdt het nog minstens vijf miljard
jaar lang vol.
Je snapt nu waarschijnlijk ook, dat de zon stil staat op
de hoofdreeks. Hij wordt niet helderder en ook niet heter.
Dan kan hij dus nooit van plaats veranderen in het HR-diagram.
Zou de zon zwaarder zijn, dan zou hij een hogere temperatuur
hebben. Ook de helderheid zou dan groter zijn. Zware sterren
komen dan ook hoger op de hoofdreeks terecht. Zware sterren
zijn óók ontstaan uit globulen. Alleen was er toevallig wat
meer gas in die bolwolken aanwezig. Het inkrimpen gaat dan
sneller en de ster heeft minder tijd nodig om op de hoofdreeks
terecht te komen. Als hij daar staat, is hij óók bezig met
de waterstofverbranding. Net zoals de andere sterren op de
hoofdreeks. Alle sterren op de hoofdreeks zijn in een rustige
levensperiode beland. Gedurende miljoenen of miljarden
jaren veranderen ze nauwelijks van plaats in het Hertzsprung
Russell-diagram.
Hoe ziet de zon er nu van binnen uit? In het centrum is het
heet genoeg om waterstof om te zetten in helium. Iets meer
naar buiten toe is het niet zo heet meer. Daar gebeurt de
waterstofverbranding wat langzamer. Hoe dieper we dus in
de zon «kijken», hoe meer helium we tegenkomen. Meer naar
buiten toe is er steeds minder helium. En in de buitenste
lagen van de zon is het niet heet genoeg. Daar wordt
helemaal geen waterstof verbrand. Toch komen we er ook nog
helium tegen. Dat was al aanwezig bij de geboorte van de
zon.
In het centrum van de zon bevindt zich dus het meeste
helium. En het wordt steeds meer. De waterstofkernen blijven
alsmaar nieuwe heliumkernen vormen.
We doen nu een grote stap in de toekomst. Drie miljard jaar
slaan we over. De zon is nu acht miljard jaar oud. Wat er
van de aarde is geworden weet niemand. Maar de zon ziet er
nog steeds hetzelfde uit. Tenminste, van buiten! Als we een
kijkje in het binnenste konden nemen, zouden we zien dat er
véél meer helium aanwezig is dan we gewend waren. En nog
steeds blijft de kachel branden.
Uiteindelijk raakt de waterstofvoorraad in de kern van de
zon natuurlijk uitgeput. Helemaal in het binnenste gebeurt
dat het eerst. Daar gaat de verbranding namelijk het snelst.
Het allerbinnenste van de zon bestaat dan enkel uit helium.
Daar vindt geen verbranding meer plaats. Buiten deze helium
kern is er nog wel waterstof. Maar ook dat wordt omgezet
in helium. De kern van helium wordt dus steeds groter.
We hebben al gezegd dat er in de heliumkern geen ver
branding voorkomt. Daardoor zal hij een beetje inkrimpen.
Niet zo erg veel. Maar toch genoeg om de kern van de zon
flink te verhitten. Want hoe dichter de gasdeeltjes op
elkaar gepakt zitten, hoe hoger de temperatuur is.
Doordat de kern extra heet wordt, krijgen andere lagen
van de zon ook een hogere temperatuur. Rondom de heliumkern
komt de waterstofverbranding nu opnieuw goed op gang. In die
lagen was de temperatuur eerst niet zo heel erg hoog. De
waterstofverbranding ging maar langzaam. Maar nu zijn deze
lagen veel heter. De verbranding gaat dan ook veel sneller.
Er komt zeer veel energie bij vrij.
Nu bestaat de kern van de zon dus uit helium. In een schil
rondom deze heliumkern wordt waterstof omgezet in helium.
Deze waterstofverbranding noemen we nu
schilverbranding. De
schilverbranding ontstaat doordat de hete kern van helium
hoofdreeks af!