Edwin P. Hubble
Edwin P. Hubble
|
Edwin P. Hubble (1889-1953) werd geboren op 20 november 1889
in Marshfield in de Amerikaanse staat Missouri. In zijn jeugd
was hij een uitstekend bokser. Aan de universiteit van Chicago
studeerde hij natuur- en sterrenkunde, terwijl hij in Oxford
zijn rechtenstudie afrondde. Hierna besloot hij zich toe te
gaan leggen op de sterrenkunde.
Van 1914 tot 1917 werkte hij aan de
Yerkes-sterrenwacht van
de universiteit van Chicago. Op deze sterrenwacht was in 1897
de bouw van de 1 meter-refractor voltooid. Het is nog steeds
de grootste lenzenkijker ter wereld en zal dat altijd wel
blijven.
Na de Eerste Wereldoorlog werd Hubble door
George E. Hale (1868-1938) uitgenodigd op de
Mount Wilson-sterrenwacht te
komen werken. Hij zou daar de beschikking krijgen over de
2« meter Hooker-telescoop die kort daarvoor gereed was ge
komen en op dat moment de grootste telescoop ter wereld was.
Later werd Hubble waarnemingshoofd van de Mount Wilson
sterrenwacht. Hij stond bekend als een bijzonder nauwgezet
waarnemer, die geduldig en exact alle waargenomen gegevens op
een rijtje zette. Ongeveer zoals een aanklager zijn zaak
voorbereidt.
Doordat Hubble de mogelijkheid had gebruik te kaken van de
op dat moment grootste telescoop ter wereld, kon hij zich
bezighouden met het bestuderen van verafgelegen sterren
stelsels. Hij leverde in 1923 het eerste echte bewijs dat
sommige nevelachtige objecten afzonderlijke sterrenstelsels
zijn, toen hij er met de 2« meter Hooker-telescoop als eerste
in slaagde afzonderlijke sterren in de
Andromedanevel en
andere soortgelijke nevels mee waar te nemen. Uit de perioden
van de lichtwisseling van
cephe‹den bepaalde hij de licht
kracht van deze sterren.
Cepheïden zijn superreuzen waarvan de helderheid voortdurend
verandert. Het helderheidsverloop van dit type veranderlijke
ster is erg kenmerkend. In 1912 ontdekte de Amerikaanse
sterrenkundige
Henriëtte S. Leavitt (1868-1921) van de
Harvard-sterrenwacht, een verband tussen de
periode en de
absolute magnitude van cepheïden. Dit verband is bekend als
de
periodelichtkrachtwet. De periode is de tijd die een
veranderlijke ster nodig heeft om vanaf het moment van groot
ste helderheid opnieuw in zijn maximum te komen. De absolute
magnitude is een maat voor de werkelijke hoeveelheid licht
die een ster uitstraalt. Het is de helderheid die een ster
zou hebben als deze, op een afstand van 10
parsec (=32,6
lichtjaar, want één parsec = 3,26 lichtjaar) van de aarde
zou staan. Hoe langer de periode van een Cepheïde, hoe groter
die lichtkracht. Cepheïden met een periode van tien dagen
stralen duizend keer zoveel licht uit als de zon. Heeft een
cepheïde een periode van 10 dagen, dan wordt al meer dan
tweeduizend keer zoveel licht uitgestraalt als de zon en
cepheïden met een periode van 30 dagen stralen zelfs meer
dan vijfduizend keer zoveel licht uit als de zon.
Met wat wiskunde is het voor wat oudere kinderen niet al
te moeilijk te berekenen doe ver een cepheïde van ons is
verwijderd. Even een voorbeeld:
De absolute magnitude van de zon bedraagt +4,8. Dus op een
afstand van 10 parsec ofwel 32,6 lichtjaar zou de zon een
helderheid hebben van magnitude +4,8. Cepheïden met een
periode van 30 dagen stralen vijfduizend keer zoveel licht
uit als de zon. Hun absolute magnitude bedraagt -4«. Op een
afstand van 10 parsec zou zo'n cepheïde dus een helderheid
van magnitude -4« hebben. Wordt een dergelijke cepheïde
waargenomen met een schijnbare helderheid van +5« dan kan
de afstand als volgt worden berekend. Het verschil in helder
heid tussen schijnbare magnitude (+5«) en de absolute mag
nitude (-4«) bedraagt 10 magnituden. Dat is een factor 10.000
keer in helderheid. Dan staat de ster schijnbaar honderd keer
verder weg dan het geval is bij de absolute magnitude. Want
als de afstand 100 keer groter wordt, wordt de helderheid
100 x 100 = 10.000 keer kleiner; lees ook het verhaal bij
het trefwoord magnitude. In dit voorbeeld is de afstand
van die cepheïde dus 100 x 10 parsec = 1000 parsec = 3260
lichtjaar.
Met de periode-lichtkracht-wet kreeg Hubble een uitstekende
methode in handen om de afstand van cepheïden te bepalen.
Voor de Andromedanevel vond hij op deze manier een afstand
van 900.000 lichtjaar. Sindsdien is herhaalde malen het
«nulpunt» van de periode-lichtkracht-relatie voor cepheïden
opnieuw bepaald. Onder meer in 1952 door de Amerikaanse
sterrenkundige
Walter Baade (1893-1960). Daardoor komt de
afstand van de Andromedanevel tegenwoordig groter uit, op
ongeveer 2,2 miljoen lichtjaar. Maar ook in 1923 was de
conclusie al wel duidelijk: de Andromedanevel en de dui
zenden soortgelijke nevels zijn sterrenstelsels evenals het
onze; zij vullen het heelal tot op onvoorstelbare afstanden
en in alle richtingen.
Hubble heeft de sterrenstelsels ook onderverdeeld naar hun
vorm. Elliptische stelsels duidde hij aan met de letter E.
Spiraalstelsels kregen de letter S en balkspiraalstelsels de
aanduiding SB. Onregelmatige stelsels tenslotte werden Irr
stelsels genoemd. In feite zijn het de beginletters van de
Engelse benamingen. De elliptische stelsels worden weer
verder onderverdeeld in E0 tot en met E7, al naar gelang
de mate waarin deze stelsels zijn afgeplat. Zijn sub-indeling
van spiraal- en balkspiraalstelsels omvat drie typen, nl. a,
b en c. Deze indeling is gebaseerd op de mate waarin de
spiraalstelsels al dan niet strak om de kern zijn gewonden.
De Amerikaanse sterrenkundige
Harlow Shapley (1885-1972) en
anderen hebben verfijningen aan Hubble's indeling van ster
renstelsels aangebracht. Veel meer over deze «classificatie
van Hubble» kun je lezen bij het trefwoord
sterrenstelsels.
Hubble heeft niet alleen een indeling van de sterrenstelsels
gemaakt en hun afstanden bepaald, maar hij heeft ook onder
zocht waaruit de sterrenstelsels zijn samengesteld. Hier
voor maakte hij gebruik van de donkere lijnen (absorptie
lijnen) in het
spectrum. Die geven aan uit welke elementen
de sterren bestonden. Door te meten in hoeverre de lijnen
volgens het
Dopplereffect in de stelsels zijn verschoven
kon hij bovendien onderzoeken met welke snelheid en in
welke richting de sterrenstelsels zich bewogen. Hoe meer
het licht was verschoven, hoe meer het licht moest zijn
«samengedrukt» of «uiteengetrokken» en hoe sneller het
stelsel moest bewegen. Samen met zijn team, waarvan ook
Milton Humason (1891-1972) deel uitmaakte, isoleerde hij
het licht van zoveel mogelijk verafgelegen sterrenstelsels
en onderzocht het om zich een zo compleet mogelijk beeld
te kunnen vormen.
Over de carriŠre van Milton Humason moeten we toch iets
meer vertellen. Hij begon als amateur-astronoom en ver
diende zijn brood als muildierdrijver bij de bouw van de
Mount Wilson-sterrenwacht. Later werd hij conciërge van
deze sterrenwacht, daarna waarnemingsassistent om zich
tenslotte tot een van de vaardigste en meest gewaardeerde
medewerkers van het observatorium te ontpoppen.
De onderzoekers waren niet verrast toen bleek dat de
sterrenstelsels voor het grootste deel uit waterstof en
helium bestonden. Opvallender was het feit dat al het licht
dat ze analyseerden een roodverschuiving vertoonden. Dat
betekende dat alle sterrenstelsels zich van ons af bewogen.
Aan de hand van de Cepheïden die ze vonden, bleek bovendien
dat de sterrenstelsels veel en veel verder van ons waren
verwijderd dan men ooit had gedacht. Sommige bevonden zich
wel op honderdmiljoen lichtjaren afstand. Wat Hubble en
zijn medewerkers zagen, was dus licht dat zolang onderweg
was geweest, dat het liet zien, hoe deze stelsels er honderd
miljoen jaar geleden uitzagen en zich tot dat moment hadden
ontwikkeld. En dit licht was nóg verder naar het rood ver
schoven dan bij andere sterrenstelels. Met andere woorden,
de oudste en meest afgelegen sterrenstelsels bewogen zich
met een duizelingwekkende vaart van ons af. Veel sneller
dan de sterrenstelsels die bij ons in de buurt staan.
Wat Hubble ontdekte was zo onverwacht dat de volledige
betekenis niet meteen tot de wetenschap doordrong. Er zijn
niet zso veel dynamische systemen waarbij alles zich van
je af beweegt, waar je ook kijkt. Een goed voorbeeld is
echter het opblazen van een ballon. Stel dat je ergens op
oppervlak van de ballon een stip zet en daaromheen nog
meer willekeurige stippen. Als je de ballon opblaast zullen
alle stippen zich verwijderen van de eerste stip. Met andere
woorden, net als een ballon, moest ook het heelal op de een
of andere manier uitdijen!
Het is nauwelijks voorstelbaar dat men om dit dynamisch
proces van het heelal te ontdekken alleen het licht van de
sterren hoefde te analyseren. De uitdijing van het heelal
was zo'n verrassende ontdekking dat heel wat natuurkundigen
zich afvroegen of de verklaring van Hubble wel juist was.
Volgens hen zou er een andere uitleg voor moeten zijn. Maar
Hubble kon zelfs aantonen dat er een verband bestond tussen
de snelheid waarmee een sterrenstelsel zich bewoog, zoals
uit de roodverschuiving kon worden bepaald, en de afstand
tot de aarde zoals die werd gemeten aan de hand van de hel
derheid van het licht van de gevonden cepheïden. Zijn waaar
nemingen kwamen griezelig goed met elkaar overeen. Alles
wat zich op dezelfde afstand van de aarde bevond, verplaatste
zich met dezelfde snelheid. En hoe groter die afstand was,
des te groter de snelheid werd.
Reeds in 1929 had Hubble een ongeveer lineair verband ge
vonden tussen de afstand en snelheid van sterrenstelsels,
oplopend tot 20.000 km/sec. Met de in die tijd voorhanden
schattingen van de afstanden bleek dat de snelheden toe
namen met 170 km/sec per miljoen lichtjaar afstand. Een
snelheid van 20.000 km/sec komt dan overeen met een afstand
van 20.000 : 170 = bijna 120 x 1 miljoen = 120 miljoen
lichtjaar. Het getal 170, dat de waarde van de toename
van de snelheid per miljoen lichtjaar aangeeft, staat
algemeen bekend onder de naam «
constante van Hubble». Over
de waarde van deze constante wordt overigens tot op de dag
van vandaag gediscusieerd. Tegenwoordig is al wel duidelijk
dat de waarde van deze constante veel en veel lager ligt dan
vroeger werd aangenomen. Deze waarde zal naar alle waar
schijnlijkheid ergens tussen de 15 en 25 km/sec per mil
joen lichtjaar liggen, ofwel tussen de 50 en 80 km/sec/
Mpc,
waarbij de afkorting Mpc staat voor Megaparsec. Eén Mega
parsec is één miljoen parsec = 3.260.000 lichtjaar.
In 1936 kon Hubble, in samenwerking met de spectroscopist
Milton Humason, de afstand en snelheid meten van de Ursa
Major II-groep van sterrenstelsels. Deze bleek zich te
verwijderen met een snelheid van 42.000 km/sec. Dat is
14% van de lichtsnelheid. De afstand, destijds geschat op
250 miljoen lichtjaar (maar tegenwoordig tussen de 1,7 en
2,8 miljard lichtjaar!) lag aan de grens van wat met de 2«
meter Hooker-telescoop van de Mount Wilson-sterrenwacht
bereikt kon worden. Hierdoor kon Hubble zijn onderzoek
voorlopig niet voortzetten. Toen in 1948 de 508 cm-Hale
telescoop op
Mount Palomar in gebruik werd genomen, kreeg
Hubble de supervisie over het wetenschappelijk programma
en kon hij het onderzoek naar verre sterrenstelsels weer
voortzetten. Na zijn dood in 1953 is zijn werk door andere
astronomen voortgezet en het onderzoek naar verre sterren
stelsels is nog steeds in volle gang. Daarbij speelt ook de
naar Edwin P. Hubble genoemde ruimte-telescoop die op 24
april 1990 in een baan om de aarde is gebracht, een hele
belangrijke rol.