Elektron
Een elektron is een zéér klein, negatief geladen deeltje.
De massa is slechts 0,000 000 000 000 000 000 000 000 000 913
gram. Het elektron is één van de bouwstenen van de
atomen.
Een atoom bestaat uit een kern en een aantal elektronen. De
kern heeft een positieve elektrische lading. De elektronen
zijn negatief geladen. Ze bewegen rond de kern met vreselijk
grote snelheden: enkele duizenden kilometers per seconde!
Ze bewegen zó snel, dat het lijkt alsof ze overal tegelijk
zijn. Atomen lijken daardoor min of meer veerkrachtige
bolletjes. Omdat de banen van de elektronen zo ontzettend
klein zijn, draaien ze in één seconde vreselijk vaak rond
de kern van het atoom. Maar liefst 7 000 000 000 000 000
(zeven biljard) keer. In één miljoenste seconde maakt het
elektron toch nog altijd zevenduizendmiljoen rondjes!
Verschillende atomen hebben een verschillend aantal
elektronen. Hoe meer deeltjes er in de kern zitten, hoe
meer elektronen het atoom heeft. Een waterstofatoom heeft
maar één elektron. Een zuurstofatoom heeft er acht. Een
ijzeratoom heeft er 26. De elektronen bewegen niet
allemaal op dezelfde afstand van de atoomkern. De banen,
die voor de elektronen mogelijk zijn, worden
elektronen
schillen genoemd. Meestal hebben we het gewoon over
schillen. De schillen worden aangeduid met een letter. Het
dichtst bij de kern is de K-schil. Het elektron van het
waterstofstoom bevindt zich in deze K-schil.
Heliumatomen hebben twee elektronen. Die zitten beide in
de K-schil. Maar meer dan twee elektronen passen er niet
in deze schil. Hij is vol. Een lithiumatoom heeft drie
atomen. Twee ervan zitten er in de K-schil. De derde in
de L-schil. Die schil heeft een grotere afstand tot de
kern. Er kunnen in totaal acht elektronen in de L-schil.
Zuurstof heeft acht elektronen. Twee ervan zitten in de
K-schil. De L-schil heeft er dus maar zes. Hij is bij
zuurstof nog niet helemaal vol.
De volgende schil, de M-schil, kan op zijn hoogst 18
elektronen bevatten. IJzer bijvoorbeeld heeft twee elek
tronen in de K-schil, acht in de L-schil, veertien in de
M-schil en nog eens twee in de N-schil. Je ziet: er kunnen
al elektronen in de N-schil zitten als de M-schil nog niet
helemaal vol is.
Verschillende atomen hebben verschillende scheikundige
eigenschappen. Soms lijken die eigenschappen wel veel op
elkaar. Het gaat dan om atomen met eenzelfde aantal elek
tronen in de buitenste schil. Zilver- en goudatomen bijvoor
beeld hebben allebei één elektron in de buitenste schil.
Het zijn allebei edelmetalen. Hun scheikundige eigenschappen
lijken veel op elkaar.
Soms verhuist een elektron voor een tijdje van de ene schil
naar de andere. Het elektron van het waterstofatoom kan
bijvoorbeeld van de K-schil naar de L-schil of de M-schil
springen. Hij moet daar wel een duwtje voor krijgen. Dat
gebeurt, als er licht op het atoom valt. Het elektron
gebruikt een beetje lichtenergie om naar een andere schil
te springen. Als hij daar is aangekomen, zal hij vrij
snel weer terugvallen naar de vertrouwde K-schil. Bij dat
terugvallen komt wat energie vrij. Het waterstofatoom
zendt dan straling uit. Zo kunnen atomen licht opnemen
(absorberen) of uitstralen (emitteren).
Kijk voor meer informatie ook eens bij het trefwoord
atomen!