Atomen
Atomen zijn hele kleine deeltjes, waaruit alles bestaat.
Stel je eens voor dat je een heel klein beetje water hebt.
Eén druppel bijvoorbeeld. Je kunt die druppel in tweeën
splitsen. Je krijgt dan twee kleinere druppeltjes. Ook die
druppeltjes kun je weer in tweeën delen. Zo kun je doorgaan.
De druppeltjes worden steeds kleiner. Maar ieder druppeltje,
hoe klein ook, heeft nog dezelfde eigenschappen als water.
Het lijkt alsof je alsmaar door kunt gaan met delen. Toch
is dat niet zo. Uiteindelijk heb je nog maar één waterdeeltje
over. Dat ene deeltje heeft nog steeds de eigenschappen van
water. Maar als je dat deeltje nu nóg kleiner gaat maken, is
het géén water meer! Het allerkleinste deeltje van een
bepaalde stof noemen we een molecuul.
Een molecuul is vreselijk klein. In één glas water zitten
al 6.000.000.000.000.000.000.000.000 watermoleculen. Dat
zijn er zes quadriljoen. Dat zijn er zó veel, dat als het
uiterst fijne zandkorreltjes waren, je met zo'n hoeveelheid
zandkorreltjes heel Nederland met een laag van 20 kilometer
zand kunt bedekken!
Dit geeft misschien een beetje een
indruk hoe klein een molecuul is.
Maar ook moleculen zijn opgebouwd uit nóg kleinere deeltjes.
Zo bestaat een watermolecuul uit drie van die deeltjes. Eén
vrij groot deeltje en twee kleine deeltjes. De twee kleine
deeltjes zijn precies hetzelfde. Het grotere deeltje is
anders. De kleintjes zijn waterstofdeeltjes. Het grotere is
een zuurstofdeeltje. Blijkbaar bestaat water uit twee
verschillende stoffen: waterstof en zuurstof. In elk
watermolecuul vind je immers twee waterstofdeeltjes en
één zuurstofdeeltje. We noemen water een
verbinding van waterstof en zuurstof.
Waterstof en zuurstof zijn zelf geen verbindingen. Ze zijn
namelijk niet uit verschillende stoffen opgebouwd. Stoffen,
die géén verbindingen zijn noemen we
elementen. Waterstof is
een element, evenals zuurstof. Ze lijken niet veel op elkaar.
De waterstofdeeltjes en de zuurstofdeeltjes leken immers ook
niet op elkaar. Zo'n heel klein deeltje van een bepaald
element heet nu een atoom.
Nu weet je dus, dat een water
molecuul bestaat uit twee waterstofatomen en één zuurstof
atoom. Er zijn ruim honderd verschillende elementen bekend.
Dus bestaan er ook ruim honderd verschillende atomen. Elk
element heeft zijn kenmerkende eigenschappen. Die eigen
schappen zitten als het ware verborgen in het atoom.
Wat is nu het verschil tussen bijvoorbeeld een waterstof
atoom en een zuurstofatoom? We hebben al gezien, dat een
zuurstofatoom groter is. Maar om precies alle verschillen
te kennen, zouden we in het atoom moeten kijken. Je zult
het misschien moeilijk kunnen geloven, maar die hele kleine
atomen bestaan zelf uit nóg weer véél kleinere deeltjes.
Het zijn protonen, neutronen en elektronen.
Laten we eens naar het zuurstofatoom kijken. Helemaal binnen
in het atoom zien we acht protonen en acht neutronen samen
gepakt. Die protonen en neutronen samen noemen we de
kern van het zuurstofatoom. Die protonen hebben een elektrische
lading. Ze zijn positief geladen. Het liefst zouden ze ver
bij elkaar uit de buurt blijven. Positieve ladingen stoten
elkaar namelijk af. De neutronen zorgen er voor, dat de
protonen bij elkaar blijven. Zelf zijn de neutronen niet
elektrisch geladen. Ze zijn neutraal. Daarom heten ze ook
neutronen. In een atoomkern zitten dus positieve deeltjes
en neutrale deeltjes. De atoomkern is daarom positief
geladen.
In het zuurstofatoom bevinden zich ook nog acht elektronen.
Ze zijn veel lichter dan een proton of een neutron. De
elektronen hebben een negatieve elektrische lading. Alle
elektronen bewegen heel snel om de kern heen. Het is net een
zonnestelsel in het klein. De atoomkern stelt de zon voor.
De elektronen de planeten. En net zoals de zon aan de
planeten trekt, trekt de kern aan de elektronen. In het
zonnestelsel noemen we die kracht de
zwaartekracht. In het
atoom is het de elektrische aantrekkingskracht.
Positieve
en negatieve elektrische ladingen trekken elkaar aan. De
elektrische aantrekkingskracht probeert de elektronen
en de kern daarom bij elkaar te brengen. De kern is
namelijk positief geladen, en een elektron negatief. Maar
omdat de elektronen zo snel ronddraaien, vallen ze niet
op de kern. De planeten vallen immers ook niet op de zon.
Ze draaien er in een baan omheen.
Wel, dat was het zuurstofatoom. Acht protonen en acht
neutronen, die samen de kern vormen. En daaromheen acht
elektronen. In een zuurstofatoom zitten maar liefst 24
deeltjes!
Het waterstofatoom is veel eenvoudiger. Dat heeft maar twee
deeltjes. De kern is heel klein. Het is alleen maar een
proton. Er is geen neutron nodig in de kern van een water
stofatoom. Om het proton draait één elektron.
Eigenlijk is een atoom ontzettend leeg. Je zult verbaasd zijn
hoe leeg! Laten we in gedachten het waterstofatoom eens heel
sterk gaan vergroten. Het proton vormt de kern van het atoom.
Dat gaan we net zo groot maken als de zon. Om het proton
draait het elektron. De afstand tussen het proton en het
elektron is op deze schaal maar liefst zo'n tien miljard
kilometer! Dat is ver voorbij de baan van Pluto! Je ziet
dus wel hoe leeg het atoom eigenlijk is.
Waarom is het dan niet mogelijk er «doorheen te prikken».
Dat komt door het elektron. Dat beweegt namelijk met een
enorme snelheid om de kern. Met een ander voorbeeld gaan
we proberen dit duidelijk te maken. Zet je fiets eens
ondersteboven. Draai het voorwiel zo snel mogelijk rond.
Het lijkt, alsof de spaken overal tegelijk zijn. Als je
probeert er een stokje door te steken, zal dat niet gaan.
Kijk wel uit voor je vingers! Staat het wiel stil, dan
is dat niet moeilijk meer. Zo is het ook met het elektron.
Het elektron beweegt zó snel, dat het eigenlijk overal
tegelijk is. Daarom is het bijna onmogelijk om bij de kern
van het atoom te komen.
Hóe snel draait het elektron nu eigenlijk? Wel, de snel
heid is tweeduizend kilometer per seconde. En omdat de baan
zo klein is, draait het elektron in één seconde vreselijk
vaak rond de kern van het atoom. Maar liefst zeven biljard
(7.000.000.000.000.000) keer. In één miljoenste seconde
maakt het elektron nog altijd zevenduizendmiljoen rondjes!
Dit verhaal geldt natuurlijk niet alleen voor het waterstof
atoom. Bij elk atoom dat we kennen is het net zo. Toch
kunnen de elektronen van één atoom onderling niet botsen.
Dat komt doordat ze allemaal een eigen plaats in het atoom
hebben. Het oppervlak waarover een elektron lijkt te bewegen
noemen we een schil.
Het elektron van het waterstofatoom
zit in de K-schil. De K-schil is de schil, die het dichtst
bij de atoomkern ligt. Zuurstof heeft acht elektronen. Twee
ervan zitten in de K-schil. Meer elektronen kunnen daar niet
in. De overige zes elektronen bewegen op grotere afstanden
rond de kern. Ze zitten alle zes in de L-schil. In de L-schil
kunnen hoogstens acht elektronen een plaatsje krijgen. Dan is
hij vol. Bij het zuurstofatoom is de L-schil dus nog niet
helemaal gevuld. Bij zware atomen is dat altijd wel het
geval.
Zware atomen zijn atomen met veel deeltjes in de kern. Een
goed voorbeeld is uranium. Rond de kern van het uranium
atoom bewegen maar liefst 92 elektronen. In de K-schil
zitten er twee en in de L-schil acht. Die twee schillen
zijn dus allebei vol. De overige 82 elektronen zijn verdeeld
over vijf andere schillen. In deze zeven schillen zijn de
elektronen niet vrij om te gaan waar ze willen. Alle
schillen zijn weer onderverdeeld in sub-schillen. Je merkt,
dat de elektronen volgens ingewikkelde regels aan hun eigen
plaats zijn gebonden.
We hebben al verteld, dat er ruim honderd verschillende
atomen zijn. Elk verschillend atoom heeft een ander aantal
protonen, neutronen en elektronen.
Gewoonlijk zijn er in een atoom evenveel elektronen als
protonen. Anders zou het atoom een elektrische lading
hebben. Twee atomen van hetzelfde element hoeven niet
altijd evenveel neutronen te hebben. Wel hebben ze altijd
evenveel protonen. Helium bijvoorbeeld heeft twee protonen
in de kern. Er zijn dus ook twee elektronen die om de kern
heen draaien. Meestal heeft helium ook twee neutronen in
de kern. Toch bestaat er ook helium met een iets ander
aantal neutronen. Zo'n heliumatoom heeft natuurlijk een
ander gewicht. Maar geen elektrische lading. Neutronen
zijn immers niet positief of negatief geladen. Elk atoom
met twee protonen in de kern noemen we een isotoopvan helium. De verschillende heliumisotopen hebben allen een
ander aantal neutronen in de kern. Zo heeft elk element
een aantal isotopen.
De zware elementen hebben altijd méér neutronen dan
protonen. Dat komt omdat er meer neutronen nodig zijn
om alle protonen bij elkaar te houden. Zo is het uranium
atoom erg zwaar. Ongeveer 238 keer zo zwaar dan het water
stofatoom. In de kern van het uraniumatoom bevinden zich
92 protonen. Er zijn dus ook 92 elektronen. Maar het aantal
neutronen is maar liefst 146! In één uraniumatoom zitten
dus 92 + 92 + 146 = 330 deeltjes. Natuurlijk heeft uranium
ook andere isotopen. Het aantal neutronen in het uranium
atoom is dan iets meer of iets minder. Maar uraniumatomen
met 146 neutronen komen het meest voor.
Omdat een atoom meestal evenveel protonen als elektronen
bezit, is het elektrisch neutraal. De protonen zijn namelijk
positief geladen, en de elektronen negatief. Als we nu bij
een atoom één of meer elektronen weghalen, dan krijgt het
atoom een positieve elektrische lading. Er zijn dan immers
meer protonen dan elektronen. Zo kunnen we een atoom ook
extra elektronen geven. Het atoom is dan negatief elektrisch
geladen. Een geladen atoom noemen we een ion. We zeggen, dat
het oorspronkelijke atoom geïoniseerd is.