Telescopen
Als je buiten staat en naar de sterren kijkt, komt het
licht van de sterren in je oog. Het gaat door je
oogpupil heen. Dat is het zwarte ronde gebiedje in je oog. Je oog
pupil is niet altijd even groot. Als je op een zonnige
zomerdag buiten komt, worden je pupillen vanzelf kleiner.
Op die manier zorgt je oog er zelf voor dat het niet verblind
wordt. 's Nachts worden je pupillen juist groter. Hoe meer
licht er in valt, hoe liever! Maar je oogpupil kan nooit
groter worden dan ongeveer zes millimeter. Wil je dus nóg
meer sterlicht «opvangen», dan heb je aan alleen je ogen
niet voldoende. Je hebt dan een
sterrenkijker nodig. Een
ander woord voor sterrenkijker is
telescoop.
Het woord telescoop komt uit de Griekse taal. Tele betekent
ver. Denk maar aan televisie (ver zien) en telefoon (ver
horen). Scoop komt van het Griekse woord scopos. Dat betekent
kijken. Denk maar aan bioscoop. Daar kijk je naar dingen die
lijken te leven, en bio komt van het Griekse woord voor
leven. Je ziet: als je een beetje nadenkt, snap je ineens
van veel meer dingen waarom ze zo genoemd zijn. Letterlijk
betekent telescoop dus verrekijker. Door een telescoop zie je
ver weg staande dingen groter en helderder. Als je door een
telescoop naar de maan kijkt, zie je hem zó groot, dat je
kraters kunt zien op het oppervlak. Maar als je met een
telescoop naar de sterren kijkt, zie je die niet groter.
Sterren staan zó ver weg, dat je ze altijd als kleine
lichtpuntjes blijft zien. Zelfs met de grootste telescopen
ter wereld kun je de sterren niet groter zien dan een
puntje. Maar ook bij sterren heeft een telescoop wel degelijk
nut. Je ziet de objecten waar je naar kijkt immers ook
helderder dan gewoon. Hele zwakke sterretjes zien je door een
sterrenkijker veel beter. Je kunt daarom ook veel méér sterren
zien dan zonder telescoop.
Er zijn verschillende soorten telescopen. De meest gebruikte
zijn de
refractors en
reflectors. Een refractor is een
ander woord voor een
lenzenkijker. Vóór in de buis van de
kijker zit een
lens. Dat is een rond stuk heel nauwkeurig
geslepen glas, dat in het midden iets dikker is dan aan de
rand. De lichtstralen die door de lens gaan worden een
beetje van richting veranderd. Deze richtingsverandering
noemen we
breking. Een duur woord voor breking is
refractie.
Zo komt de refractor aan zijn naam.
In een
prisma wordt ook licht gebroken. Een prisma is een
driehoekig stukje glas. Maar een blauwe lichtstraal wordt
door een prisma sterker afgebogen dan een rode. Wit licht
bestaat uit allerlei kleuren bij elkaar. Als wit licht door
een prisma valt, wordt het in de verschillende kleuren
gesplitst. Het zijn de kleuren van de regenboog.
In een lens gebeurt eigenlijk hetzelfde. Wit licht van
de sterren wordt in verschillende kleuren gesplitst. Blauw
licht wordt sterker afgebogen dan rood licht. Het ster
licht komt dus niet allemaal op dezelfde plaats terecht.
Als je door de telescoop kijkt, zie je geen mooi wit puntje,
maar een gekleurd vlekje. Om dat te voorkomen worden er
lenzen gemaakt die uit twee delen bestaan. De glassoorten
en lensafmetingen worden zó gekozen, dat de ene lens de
fouten van de andere opheft. Zo'n samengestelde lens heet
een
achromatische lens. Goede achromatische lenzen zijn erg
duur. Dat komt doordat vier oppervlakken heel nauwkeurig
geslepen moeten worden. Iedere goede sterrenkijker heeft
een achromatische lens.
Het licht van een ster komt de telescoopbuis binnen vanuit
één richting. De lichtstralen zijn evenwijdig. Doordat de
lens als een prisma werkt, wordt het licht afgebogen. Alle
lichtstralen komen in één punt bij elkaar. Dat punt heet
het
brandpunt. Weet je waarom? Als de kijker op de zon is
gericht komt het zonlicht allemaal in dat punt terecht. Het
wordt daar zó heet, dat een stuk papier in brand vliegt. Je
hebt misschien wel eens veters laten branden met een brand
glas. Zo'n brandglas is ook een lens. De veter houd je in
het brandpunt van de lens. De zonnestralen komen daar bij
elkaar en de veter begint te smeulen. Doe zoiets nooit in
huis! Dat is erg gevaarlijk.
De afstand van de lens tot het brandpunt noemen we
brandpunts
afstand. Niet alle lenzen hebben dezelfde brandpuntsafstand.
Hoe «boller» de lens is, hoe dichterbij het brandpunt ligt.
De brandpuntsafstand van een lens geven we vaak aan met
de hoofdletter
F. Een ander woord voor brandpunt is namelijk
focus. Daar komt de F vandaan. Zo geven we de middellijn
van een lens aan met de hoofdletter
D. Die komt van
diameter, een ander woord voor middellijn.
We hebben net gezegd dat het brandpunt of focus het punt
is waar de lichtstralen van een ster bij elkaar komen. Als
er vlak bij de ster nóg een ster staat, komt het licht van
uit een iets andere richting. Ze komen ook in een ander
brandpunt bij elkaar. Zo heeft ieder sterretje in het
kijkerveld zijn eigen brandpunt. Al die brandpunten liggen
wel bij elkaar in de buurt. Er is eigenlijk een heel
gebiedje van brandpunten. Dat gebiedje heet het
brandvlak.
Goed, al het sterlicht komt dus in het brandvlak terecht.
Maar het moet natuurlijk in je oog komen. Daarom zit er
nóg een lens in de kijker. Die zit aan het uiteinde van
de telescoopbuis. Deze lens is veel kleiner dan de hoofdlens
van de kijker. Meestal maar een paar millimeter in doorsnee.
Dit lensje zorgt er voor dat de lichtstralen van een ster
weer evenwijdig uit de kijker komen. Het licht van de ster
is daardoor weer een bundeltje evenwijdige lichtstralen
geworden. Dit bundeltje is veel smaller dan de bundel
die op de grote lens terecht kwam. Toch zit er, om het maar
eens zo te zeggen, evenveel licht in. Al het licht van de
ster dat op de grote lens van de telescoop viel, komt nu dus
in je oog terecht. Er komt dus véél meer sterlicht je oog
binnen dan zonder kijker. Nu snap je ook hoe het komt
dat je door een telescoop de sterren helderder ziet.
Het kleine lensje waar we het net over hadden, heet het
oculair. Het is meestal ingebouwd in een metalen buisje
Ieder oculair bestaat weer uit meerdere lensjes. Ook zijn
er veel verschillende soorten oculairen. Probeer
nooit
een
oculair uit elkaar te halen. Je krijgt het weer moeilijk
in elkaar en de kans is groot dat er stof tussen de
lensjes komt. Dat is erg vervelend bij het waarnemen.
De grote lens vóór in de telescoop noemen we het
objectief van de kijker. Die lens staat namelijk het dichtst bij het
object waar je naar kijkt. Net zo als het objectief een
brandpunt heeft, heeft het oculair er ook een. De brand
puntsafstand van een oculair is wel veel kleiner dan van een
objectief. Meestal maar een paar centimeter. Om niet in de
war te raken geven we de brandpuntafstand van het oculair
(het kleine lensje) aan met de kleine letter
f. De brand
puntsafstand van het objectief (de grote lens) geven we
altijd aan met de hoofdletter F.
Het licht dat uit het oculair in je oog komt, is weer
netjes evenwijdig. Maar dat geldt alleen als het oculair
op een bepaalde manier is ingesteld. Het brandpunt van
het oculair moet precies samenvallen met het brandpunt
van het objectief. Dat instellen kan met een knop aan
het uiteinde van de kijker. Door aan de knop te draaien
kun je het oculair verder naar binnen of naar buiten
bewegen. Dit instellingsgedeelte van de telescoop heet
de
focusseerinrichting. Dat woord is ook afgeleid van
focus. Met de focusseerinrichting kun je het kijkerbeeld
scherpstellen. Als de brandpunten van het objectief en het
oculair niet samenvallen heb je geen scherp beeld. Een
ander woord voor scherpstellen is
focusseren.
De
vergroting van een kijker kun je gemakkelijk zelf
uitrekenen. Je moet alleen weten hoe groot de brandpunts
afstand van het objectief en van het oculair is. De
vergroting (V) is dan de brandpuntsafstand van het
objectief (F) gedeeld door de brandpuntsafstand van het
oculair (f). In formulevorm:
nemen. Bijvoorbeeld allebei in millimeters. Als het
objectief van een kijker een brandpuntsafstand heeft
van één meter (1000 millimeter) en je oculair een brand
puntsafstand van 25 mm, dan is de vergroting:
Je begrijpt nu ook dat je telescoop altijd één vergroting
heeft. Behalve als je er een ander oculair in zet met een
andere brandpuntsafstand. In het voorbeeld hierboven was
de brandpuntsafstand van het oculair 25 mm. De vergroting
was daarom 40 keer. Als je nu een oculair neemt met een
brandpuntsafstand van 10 millimeter, wordt de vergroting
100 keer. Reken maar na!
Hoe groter de brandpuntsafstand van het oculair is, hoe
lager de vergroting. En hoe kleiner de brandpuntsafstand van
het oculair is, hoe hoger de vergroting.
Goede oculairen zijn behoorlijk duur: zo'n Ÿ 40.-- of
meer per stuk ben je al gauw kwijt. Als je toch verschil
lende vergrotingen wilt gebruiken, wordt dat een kostbare
zaak. Maar er bestaat een andere mogelijkheid: een
barlow
lens. Dat is een lensje dat je tussen de kijkerbuis en het
oculair kunt zetten. De vergroting wordt hierdoor tweemaal
zo groot. Wel wordt het beeld veel lichtzwakker. Een goede
barlowlens is bovendien óók erg duur. Veel barlowlenzen
hebben bovendien niet zo'n goede kwaliteit.
Er zijn ook oculairen waarvan je de brandpuntsafstand, en
dus de vergroting kunt veranderen. Ze heten
zoom-oculairen (zoom spreek je uit als zoem). Bijna alle zoom-oculairen
zijn erg slecht. Je kunt beter nooit een kijker met een
zoom-oculair kopen. Veel goedkopere kijkers hebben er
een. In een advertentie wordt dat dan aangeprezen. Trap
daar dus niet in!
In je kijker kun je niet zo maar elk oculair gebruiken.
Iedere kijker heeft een laagste en een hoogste vergroting.
Ga je te weinig vergroten, dan komt niet al het sterlicht
in je oog terecht. De lichtbundel die uit het oculair komt
is dan groter dan de pupil van je oog. Daar heb je dus
niets aan. Ga je te veel vergroten, dan wordt het beeld
te zwak om nog wat te zien. Je hebt dan bovendien veel
meer last van trillingen van de kijker. Want iedere
trilling wordt óók mee vergroot. En bij een te sterke
vergroting is het beeld niet meer scherp door allerlei
afwijkingen van de lenzen.
De zwakste vergroting die je bij een kijker kunt gebruiken
kun je zelf uitrekenen. Je moet dan weten hoe groot de
diameter (D) van het objectief in millimeters is. Dat deel
je door
zes en je hebt de zwakste vergroting. Als je
objectief een diameter heeft van 60 mm (6 cm), dan is de
laagst bruikbare vergroting 60 : 6 = 10 keer. Meestal zul
je een sterkere vergroting gebruiken. Tien keer is wel
heel erg weinig. Maar je moet ook niet boven de hoogste
vergroting uitkomen. Die kun je óók zelf uitrekenen. Je
moet dan de diameter van je objectief (in mm) met 1« ver
menigvuldigen. Voor een objectief met een diameter van
60 mm is de sterkste vergroting dus 1« x 60 = 90 keer!
Een telescoop met een lensmiddellijn van 10 cm (100 mm)
heeft een kleinste vergroting van 100 : 6 = bijna 17 keer
en een sterkste vergroting van 100 x 1« = 150 keer. Je
ziet dat het niet zo moeilijk is. Let bij het kopen van
een kijker dus vooral op de grootte en kwaliteit van de
lens. Als je een advertentie ziet van een kijker met een
lensmiddellijn van 60 mm die maar liefst 250 keer ver
groot weet je dat je aan deze vergroting totaal niets
hebt! Helaas kom je dergelijke advertenties maar al te
vaak tegen. Veel mensen trappen er nog altijd in en kopen
zo'n kijker. Als ze met zo'n kijker willen gaan werken
merken ze pas hoe waardeloos die kijker is!
In het lijstje hieronder vermelden we nog eens de voor
en nadelen van een zwakke vergroting en van een sterke
vergroting:
We hebben nu de belangrijkste onderdelen van een lenzen
kijker (refractor) besproken. Zo'n telescoop heeft vaak
nog meer onderdelen. Bijvoorbeeld een
zoeker. Dat is een
klein richtkijkertje dat maar enkele keren vergroot. Een
zoeker gebruik je om zwakke objecten op te zoeken. Een
dubbelster bijvoorbeeld. In de zoeker heb je hem al snel
gevonden. Een zoeker heeft namelijk een groot
beeldveld,
doordat de vergroting zo laag is. In het oculair van de
zoeker zijn vaak twee ragfijne draadjes gespannen in de
vorm van een kruis. Als je de gezochte ster precies op
het snijpunt van deze
kruisdraden zet, weet je zeker dat
de ster ook door de telescoop zelf te zien is. Je zoeker
moet dan natuurlijk wel precies evenwijdig staan met de
telescoop.
Mensen die foto's van bijvoorbeeld nevels maken door een
telescoop hebben vaak een
volgkijker. De camera is achter
de telescoop bevestigd. Je kunt dus niet meer door de
kijker kijken. Maar je moet er wel voor zorgen dat de
telescoop de hele tijd op de nevel gericht blijft! Daar
kun je dan de volgkijker voor gebruiken. Die is ook
evenwijdig aan de grote telescoop bevestigd en heeft ook
een kruisdraad in het oculair. Als je er maar voor zorgt
dat de nevel (of een heldere ster in de buurt) op het
kruisdraad blijft, dan gaat alles goed.
Lenzenkijkers hebben ook vaak een
zenitprisma. Dat is een
driehoekig stuk glas met twee metalen buisjes. Het ene
buisje schuif je in de telescoop. In het andere buisje
past het oculair. Het licht uit de kijkerbuis wordt door
het prisma omhoog gestuurd. Je kunt nu door de telescoop
kijken zonder een stijve nek te krijgen. Zonder zenit
prisma moet je alsmaar onder het uiteinde van de telescoop
kruipen en omhoog kijken. Mét een zenitprisma kijk je
eigenlijk naar beneden.
Vooraan de telescoop, bij het objectief, steekt de kijker
buis meestal wat uit. Dat deel is er vaak af te schroeven,
maar dat kun je beter niet doen. Het is de
dauwkap van de
kijker. Doordat het objectief wat verder is «weggestopt»
zal de lens niet zo snel beslaan. Zonder dauwkap krijg je
al gauw vocht op de lens. Bovendien is de dauwkap een goede
bescherming voor de lens.
In de kijkerbuis zitten meestal ringen vastgemaakt, die
nét groot genoeg zijn om het licht door te laten van de
ster waar de kijker op gericht is. De ringen houden ander
licht tegen. Bijvoorbeeld het licht uit een raam of van
een straatlantaarn in de buurt. Ook de dauwkap houdt al
een deel van dat zogenaamde
strooilicht tegen. De ringen
in de kijker heten diafragmaringen, of kortweg
diafragma's.
Als je in de winkel een kijker koopt, zit er vaak een
zonnefilter bij. Dat kun je aan het oculair van de kijker
bevestigen. Je kunt immers niet zo maar naar de zon gaan
kijken!
Dat is erg gevaarlijk!
Je kunt er blind door worden.
Toch is ook een zonnefilter niet veilig. Het filter zit
dicht bij het brandpunt van de kijker. Het wordt daarom
erg heet. De kans bestaat dat het daardoor kapot springt.
Als dat gebeurt terwijl je door de kijker kijkt kun je
je oog beschadigen.
Hoe kun je dan wél veilig naar de zon kijken? Het beste
kun je de zon projecteren op een stukje wit karton. Je
moet het karton ongeveer 25 centimeter achter het oculair
houden. Aan de schaduw van de kijker kun je zien of hij
goed gericht staat.
Een telescoop moet op een stevig
statief staan. Meestal is
dat een houten driepoot. Er zijn ook zogenaamde
tafel
statieven: hele kleine, wankele metalen driepootjes. Daar
heb je niets aan! Boven op het statief zit de
montering van de kijker. Die wordt ook wel de
opstelling genoemd. De
montering bestaat uit twee assen, waar de telescoop om
heen kan draaien. Hij moet op elk punt van de hemel
gericht kunnen worden. Bij een
azimuthale montering is
één as vertikaal en de andere as horizontaal. Zulke
monteringen zijn het eenvoudigst én het goedkoopst. Ze
hebben echter één nadeel. Als je een tijdlang een ster
of planeet wilt bekijken, moet je steeds allebei de
assen wat verdraaien. Meestal gaat dat met een draaiknop,
de
fijnregeling. Het zou veel gemakkelijker zijn als je
maar aan één knop hoefde te draaien. Dat is het geval
bij een
parallactische montering. Eén as is gericht op
de
noordelijke hemelpool (ongeveer in de richting van de
Poolster), en de andere as staat hier loodrecht op. Als de
kijker eenmaal gericht is, is het heel eenvoudig om een
object in beeld te houden. Grote telescopen hebben vaak
een opstelling met een motortje. Zo'n
volgmotor zorgt er
automatisch voor dat de kijker met de sterren mee beweegt
zodat steeds hetzelfde hemellichaam in beeld blijft. Die
beweging van de sterren wordt overigens veroorzaakt door
dat de aarde om zijn as draait.
Tot nu toe hebben we het alleen gehad over lenzenkijkers
(refractors). Een ander soort telescoop is de
spiegel
telescoop of
reflector. Reflecteren is een ander woord voor
weerkaatsen. In een spiegeltelescoop is het objectief
geen lens, maar een
spiegel. De spiegel zit ook niet
bovenin de kijkerbuis, maar juist onderin. De spiegel is
hol. Dat betekent dat hij in het midden wat dunner is
dan aan de rand. Daardoor wordt het licht van een ster,
dat op de spiegel terecht komt, afgebogen. En ook hier
komen de lichtstralen in één punt terecht. Dat punt ligt
natuurlijk recht boven de spiegel. Als je daar een
oculair zou bevestigen en je zou er door kijken, dan zou
je eigen hoofd het sterlicht tegenhouden. Daarom zit bij
een spiegeltelescoop het oculair vaak aan de zijkant. Een
klein, vlak spiegeltje in de kijkerbuis zorgt er voor dat
het sterlicht toch in het oculair terecht komt. Dat
vang
spiegeltje is vastgemaakt met drie of vier dunne metalen
pootjes, die samen wel eens een
spin worden genoemd. De
vangspiegel houdt wel een beetje sterlicht tegen, maar
niet zo veel.
Een reflector zoals we die hier beschreven hebben is voor
het eerst gebouwd door de natuurkundige
Isaac Newton. Daarom
wordt zo'n reflector vaak een
Newtontelescoop genoemd.
Belangrijk bij iedere telescoop is de
lichtwinst of
licht
sterkte! Hoe groter het objectief en hoe korter de brand
puntsafstand is, hoe meer sterren je met de kijker kunt zien.
De lichtsterkte van een telescoop wordt gegeven door de
openingsverhouding. Dat is de brandpuntsafstand van het
objectief gedeeld door de diameter. Een lage openingsver
houding betekent een lichtsterke kijker. Een hoge openings
verhouding betekent een lichtzwakke kijker. Een refractor
met een brandpuntsafstand van 900 mm en een objectief
middellijn van 60 mm heeft een openingsverhouding van
900 : 60 = 15. Een reflector met een spiegeldiameter van
100 mm en een brandpuntsafstand van 1000 mm heeft een
openingsverhouding van 1000 : 100 = 10. In dit voorbeeld
is de reflector dus lichtsterker dan de refractor.
Er zijn nog twee belangrijke eigenschappen van een teles
coop. De grensmagnitude en het scheidend vermogen. De
grensmagnitude van een kijker is de helderheid van de
zwakste sterren die je met die kijker nog net kunt zien.
Het
scheidend vermogen van een telescoop geeft aan hoe
dicht twee even heldere sterren bij elkaar kunnen staan
om ze in de kijker nog apart te kunnen zien. Van een
kijker met een objectiefmiddellijn van 60 mm is de grens
magnitude ongeveer 11. Het scheidend vermogen van deze
kijker is ongeveer 2
boogseconden. In de praktijk zal het
meestal wat tegenvallen. Dat komt doordat niet iedere
kijker even goed is. Ook het weer en de ervaring van de
waarnemer spelen een belangrijke rol. Daarom moeten we
eigenlijk spreken over
theoretische grensmagnitude en
het
theoretisch scheidend vermogen.
Heel belangrijk bij iedere sterrenkundige waarneming is
de
seeing. Dat is een engels woord, dat «zicht» betekent.
Je spreekt het uit als sie-jing. Bij een goede seeing is
de lucht erg rustig.
Er zijn nog vele andere soorten kijkers. De bekendste is
misschien wel de
prismakijker. Die wordt ook wel
verrekijker genoemd. Of, met een duur woord,
binoculair. Er zitten twee
objectieven en twee oculairen in. Je kunt daardoor met beide
ogen tegelijk kijken. Met een binoculair kun je al veel aan
de sterrenhemel zien. Vooral sterrenhopen, nevels, enz.
Hij is niet geschikt voor maan- en planeetwaarnemingen. Daar
voor is de vergroting te laag. Op een binoculair zie je
vaak twee getallen staan. Bijvoorbeeld 7 x 50. Dat betekent
dat de kijker een vergroting heeft van 7 keer en dat de
objectieven een middellijn hebben van 50 mm. Het eerste
getal geeft dus de vergroting aan, het tweede getal de
diameter van de lenzen.
Als je een telescoop wilt kopen moet je je niet laten ver
lijden door mooie advertenties. Vaak staat er dat de
telescoop wel 300 keer kan vergroten. Maar jij weet nu dat
dit veel te veel is! Je hebt dan geen bruikbaar beeld meer.
Of de telescoop heeft een tafelstatief: veel te klein! Of de
lenzen zijn niet van een goede glassoort gemaakt.
Een goede, goedkope telescoop is de
JWG-kijker. Het is
een refractor met een lensdiameter van 60 mm en een brand
puntsafstand van één meter (1000 mm). Het oculair dat er
bij hoort heeft een brandpuntsafstand van 25 mm. Kun je
nu zelf uitrekenen wat de vergroting van de JWG-kijker is?
En hoe groot de hoogste en laagste vergroting mag zijn? En
wat de openingsverhouding is?
Van de JWG-kijker zijn inmiddels meer dan 500 kijkers ge
bouwd. In de meeste gevallen is dit onder leiding gebeurd.
De JWG (Jongerenwerkgroep van de Nederlandse Vereniging
voor Weer- en Sterrenkunde) heeft echter ook een uitgebreide
bouwbeschrijving van deze kijker uitgegeven. Bovendien is de
benodigde optiek bij de JWG te koop. Aan materiaal kost
deze kijker ongeveer Ÿ 350.--. Van dit bedrag kosten het
objectief, het zenitprisma en het oculair bij elkaar zo'n
Ÿ 250.--. Voor inlichtingen kun je kontakt opnemen met de
Jongerenwerkgroep. Het adres is: Bureau JWG, Zonnenburg 2,
3512 NL Utrecht.
In dit verhaal hebben we het nog niet gehad over hele grote
telescopen die tegenwoordig in gebruik zijn. Wil je hier
meer over weten kijk dan bij het trefwoord
superkijkers.