Temperatuurschalen
Temperaturen worden in graden aangegeven. Vaak gebruiken we
daarvoor het teken °. Wat betreft temperatuur kennen we ver
schillende temperatuurschalen. De bekendste is de
Celsiusschaal. Deze is genoemd naar de Zweedse astronoom
Anders
Celsius (1701-1744). Van hem ging in 1742 het voorstel uit
de thermometer in 100 graden te verdelen, met het vriespunt
van water bij 0° en het kookpunt bij 100°, beide bij
een druk van één atmosfeer.
De Duitse natuurkundige
Gabriël Daniël Fahrenheit (1686-1736)
maakte als eerste een gemakkelijk afleesbare thermometer. Die
was eerst met alcohol gevuld. Later verbeterde hij deze
thermometer door kwik te gebruiken. In 1716 introduceerde
hij zijn temperatuurschaal die ook nu nog in een aantal
angelsaksische landen wordt gebruikt. Als nulpunt koos
Fahrenheit de laagste temperatuur die in een laboratorium
bereikt was (een mengsel van ijs, water en keukenzout). Als
tweede vaste punt koos hij de lichaamstemperatuur, die hij
als 96° aangaf. Stol- en kookpunt van water komen dan bij
resp. 32°F en 212°F te liggen.
De temperatuurschaal die vooral in de natuurkunde, maar ook
in de sterrenkunde veel wordt gebruikt, is de
Kelvinschaal,
genoemd naar de Schotse natuurkundige
William Thomson Kelvin(1824-1907). De Kelvinschaal begint bij de laagst mogelijke
temperatuur. Deze temperatuur noemen we het
absolute nulpunt.
In de natuur is geen lagere temperatuur mogelijk dan dit
absolute nulpunt. Dit ligt op ongeveer 273,2°C onder nul.
Om van graden Celsius graden Kelvin te krijgen moet je bij
de Celsiusschaal 273 graden optellen. En natuurlijk moet je,
om van graden Kelvin graden Celsius te krijgen er 273 van
aftrekken.
Er is nóg een verschil tussen de Celsius en de Kelvinschaal.
Als we het over graden Kelvin hebben laten we het woord
graad of het teken ° weg. Als we het over 100 graden Kelvin
willen hebben zeggen we 100 Kelvin (afgekort 100 K).
Het is wat lastiger om graden Celsius om te zetten naar
graden Fahrenheit. Dat gaat als volgt: Het aantal graden
Fahrenheit = 9/5 x het aantal graden Celsius + 32. Dus 30°
Celsius = 9/5 x 30 = 54 + 32 = 86° Fahrenheit. Om graden
Fahrenheit om te zetten in graden Celsius moet je er eerst
32 aftrekken en van die uitkomst 5/9 nemen. Om bijvoorbeeld
68 graden Fahrenheit om te zetten in graden Celsius neem
je eerst 68 - 32 = 36. Vervolgens neem je 5/9 van 36 = 20.
Dus 68°F komt overeen met 20°C. Kijk maar in het lijstje
hieronder:
°C °F K
-17,8 0 255,2
0 32 273
10 50 283
20 68 293
37,8 100 310,9
100 212 373