Sterrenkunde.nl Sterrenkunde in Nederland
Sterrenkunde.nl wordt verzorgd door de JongerenWerkGroep voor Sterrenkunde
Maan
Huidige maanfase

Kalender


Een kalender is een tijdrekenkundig stelsel dat bij een volk in gebruik is. Het is de benaming van een tabel waarop de ver deling van het jaar in dagen, weken en maanden is aangegeven.

Ook de indeling van de tijd in grotere en kleinere afdelingen op astronomische basis wordt kalender genoemd. Uit primitieve toestanden ontwikkelden zich de verschillende kalenders der Egyptenaren, Indiërs, Babyloniërs, Joden, Grieken, Maya's, Christenen, Islamieten en van de Chinese en Japanse staats godsdienst.

Sinds oeroude tijden heeft de mens de tijd berekend óf naar de wisseling der seizoenen, óf naar de omlooptijd van de zon.

Door de intellectuele ontwikkeling en de aard der religieuze gebruiken, nam de behoefte aan nauwkeurigheid van de kalender toe. Werkelijke kalenders ontstonden dan, wanneer een priester klasse opkwam die verantwoordelijk was voor de handhaving van terugkerende godsdienstige plechtigheden. Aanvankelijk ziet men overal kalenderfeesten, die geregeld worden naar de schijn gestalten van de maan. Dit leidde reeds duizenden jaren voor onze jaartelling tot, een door religieuze behoeften bepaalde, beoefening van de sterrenkunde. De in wezen religieuze kalen ders werden al vroeg ook gebruikt voor de burgerlijke tijds bepaling. De Babyloniërs gebruikten reeds omstreeks 3000 v.

Chr. een kalender met maanden van 29 en 30 dagen. Hun jaar duurde soms 12, soms 13 maanden. De Babylonische kalender werd pas na de val van Babylon in 312 v.Chr. opgeheven.

Toen werd de Griekse kalender ingevoerd. De Egyptenaren hadden aanvankelijk een jaar van 360 dagen, verdeeld in drie jaargetijden: overstroming van de Nijl, winter en zomer. Elk van deze jaargetijden was verdeeld in vier maanden van elk 30 dagen die geen namen hadden maar genummerd waren.

Reeds enkele duizenden jaren vóór onze jaartelling voerden zij echter een jaar van 365 dagen in, verdeeld in 12 maanden van 30 dagen plus vijf extra dagen. De Joden in Palestina hadden reeds vroeg, evenals de Babyloniërs, een maanjaar dat in overeenstemming is gebracht met het zonnejaar. Bij de Joden is de week van zeven dagen ontstaan, die langzamerhand door alle volken werd overgenomen.

Bij de oude Grieken verschilde de tijdrekening van staat tot staat en maakte zij bovendien allerlei ontwikkelingen door.

Tenslotte vond de kalender van Athene de meeste ingang. Zoals alle Griekse kalenders was de kalender van Athene gebonden aan de fasen van de maan. Een maand begon met het verschijnen van de maansikkel in het westen. Voortdurende veranderingen maakten het rekenen erg moeilijk en vele vooraanstaande Griekse wijsgeren waren voortdurend bezig de kalender te hervormen. Toen de Olympiaden kwamen ging men er toe over om vier zonnejaren tot een epoche te verbinden. De jaren droegen geen getal, maar de namen van gezaghebbende magi straten.

Onder Alexander de Grote (356-323 v.Chr.) werd het nieuwe jaar van de zomer naar de herfst verschoven. De Indiërs behielpen zich met astrologische jaarboeken, de zogenaamde pantsjands. Het jaar werd verdeeld in 12 maanden, naar 12 sterrenbeelden, maar waren niet gelijk. Daarentegen waren Indiërs meesters in het opstellen van langdurige era's; deze duurden 3101 jaren. Op 15 maart van het jaar 73 na Christus begon de Saka-era. In Indonesië gebruikte men de Islamitische kalender, die weer terug ging tot Oud-Griekse kalenders met perioden van 8 jaar of 2835 dagen.

De Joodse kalender is gebaseerd op de Oud-Babylonische kalen der. De namen van de meeste maanden zijn nu nog steeds Baby lonisch. Zoals reeds vermeld kenden de Joden als eersten de week van zeven dagen die in de loop der tijden door alle volken is overgenomen. De Joodse patriarch Hillel II heeft de Joodse kalender omstreeks het jaar 360 een vaste vorm gegeven. De Joodse kalender onderscheidt gewone en zogenaamde empolische jaren. De gewone jaren hebben 353, 354 of 355 dagen. De empolische jaren 383, 384 of 385 dagen. Er zijn bijzondere tabellen nodig om deze kalender te kunnen over zien.

De Maya's van Centraal-Amerika zijn een eigen weg gegaan.

Zij kenden de bewegingen van de zon, de planeten en de maan.

Hun telstelsel berustte op het getal 20. Zij verdeelden een jaar (haab) in 18 perioden van 20 dagen en vijf extra dagen (uayeb). In hun dateringen gebruikten ze tevens een periode van 260 dagen (tzolkin), die voor de voorspelling van zons en maansverduisteringen van belang was. Bij de Azteken heeft die periode onder de naam «tonalamatl» astrologische bete kenis gekregen. De oudst bekende Maya-datering bevindt zich op een hanger uit jade vervaardigd, die in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden wordt bewaard.

Ook de Islam ziet in het verschijnen van de maansikkel in het westen het begin van de maand. Er zijn 12 maanden van gelijke lengte. Omdat de Koran verbiedt dat er een correctie wordt aangebracht, blijft het Islamitische jaar ten opzichte van het Europese jaar 11 dagen korter. In 32 jaar is dit verschil aangegroeid tot een vol jaar. Slechts daar, waar de Moslims zich aanpassen aan de moderne tijd, of rekening houden met de aanwezigheid van Christenen en vreemdelingen.

hebben zij een vaste kalender ingevoerd, die berust op 19 jaren van 354 dagen en 11 jaren van 355 dagen, samen een cyclus van 30 jaar. De elf schrikkeldagen worden ingelast bij de laatste maand in de jaren 2, 5, 7, 10, 13, 16, 18, 22, 24, 26 en 29. De Islamitische tijdrekening begint op 16 juli 622, de dag waarop Mohammed in Medina aankwam, na zijn vlucht uit Mekka. De gehele epoche van de Islan heet daarom de Era der Vlucht, de Hedjira.

De Romeinen rekenden oorspronkelijk met 10 maanden en voegden januari en februari er later bij. In de tijd van Julius Caesar (100-44 v.Chr.) telde een Romeins jaar 355 dagen, verdeeld over 12 maanden. Overbodige dagen werden aan februari toegevoegd, die op die manier 27 of 28 dagen telde. De eerste dag van iedere maand heette kalendea. Op deze dag werd algemeen uitgeroepen hoeveel dagen er zouden volgen tot de nonae. Van deze dag af werden nog acht dagen toegevoegd tot de idus, de dag van waar men weer terug begon te tellen van 16 op 15 naar de kalendea van de volgende maand. In het jaar 200 v. Chr. was de Romeinse kalender de natuurlijke seizoenen 117 dagen voor, de winter naderde de zomer. Julius Caesar maakte in het jaar 46 v.Chr. aan deze chaos een einde, door 80 extra dagen in te lassen. Zo begon op 2 januarius 43 v.Chr. het eerste jaar van de Juliaanse kalender met drie gewone jaren gevolgd door een schrikkeljaar van 366 dagen. Al het andere, zoals de namen der maanden, feestdagen, telling van de dagen na kalendea, nonae en idus bleven onveranderd.

Dat de kalender in de Christelijke wereld bepaald werd door grote herdenkingsdagen kon niet uitblijven. In de tweede eeuw was Pasen het grote feest der Opstanding in alle Christelijke gemeenten rond de Middellandse Zee. Er waren natuurlijk wel meningsverschillen, maar de viering op de zondag na de eerste Volle Maan na het begin van de lente werd tenslotte algemeen gebruikelijk. In het jaar 526 heeft de pauselijke archivaris en chronoloog Dyonisius Exiguus (gestorven ca. 550), de zwevende Paaskwestie tussen Rome en Alexandrië opgelost. Op last van paus Johannes I berekende hij de 19-jarige Alexandrijnse paascyclus voor zesmaal 19 jaren zo, dat hij voor Rome aanvaardbaar werd.

De Christenheid dankt aan Dyonisius Exiguus de telling «sedert de vleeswording van Jezus Christus», of «Anno Domini», tegenwoordig aangeduid als jaren na Christus. Ook de vereffenende Paasberekening, met als uiterste data 22 maart en 25 april is aan deze pauselijke archivaris te danken. Deze kalenderhervorming werd in het Westen algemeen erkend. Pas in 1200 ging men er toe over om de eeuwig durende kalender te gebruiken, die reeds met planetarische berekeningen in overeenstemming is gebracht, ofschoon de basis de Juliaanse kalender bleef. De Gregoriaanse kalender is technisch en astronomisch een schitterende prestatie, die meteen de onnauwkeurigheden en nadelen van de Juliaanse kalender uit de wereld heeft geholpen. De auteur van dit meesterwerk is Aloysius Lillius, een geleerde Calabees. Hij werd bijgestaan door een pauselijke commissie onder leiding van de Jezuïet Christophoros Clavius. Het tellen der jaren «vóór Christus» werd in de achttiende eeuw mode.

De Franse revolutie probeerde een nieuwe kalender in te voeren met een nieuwe era, zodat nieuwjaar van het jaar 1 der Franse era op 22 september 1792 zou beginnen, op de dag waarop de zon om 9 uur de meridiaan van Parijs in het sterrenbeeld Weegschaal zou passeren. De Fransen wilden 12 maanden van 30 dagen met 5 resp. 6 extra dagen. De namen der maanden werden door de dichter Fabret d'Eglantine verzonnen. Alle heiligen verdwenen uit de kalender en de namen van historische personen kwamen er voor in de plaats.

De 5 resp. 6 extra dagen, de zogenaamde Sans-Culottendagen, behoorden bij geen enkele maand, en gaven de vrije burgers der revolutie bijzondere faciliteiten: rente bijvoorbeeld mocht niet in rekening worden gebracht. Het waren feestdagen aan het einde van het jaar, de dag van de Deugd, van het Vernuft, van de Werkzaamheid, de Gezindheid en de Beloning.

De zesde dag was een schrikkeldag, de dag der Revolutie en moest iedere vier jaar gevierd worden.

Wij weten niet anders of 1 januari is de eerste dag van het jaar. Maar dat is lang niet altijd zo geweest. Tot 46 v.Chr.

was 1 maart de eerste dag van het nieuwe jaar. In dat jaar werd de Juliaanse kalenderhervorming door Julius Caesar ingevoerd. Deze kalendervorm was uitgewerkt door de Griekse sterrenkundige Sosigenes van Alexandrië (1e eeuw v.Chr.), die hiervoor van Julius Caesar opdracht had gekregen. Maar vele volken en godsdiensten hielden zich vast aan oude tradities. Zelfs tegenwoordig is nog menig Nieuwjaarsfeest aan deze tradities gebonden. De oude Egyptenaren en Perzen vierden Nieuwjaar op de dag van het solstitium in het na jaar, de Babyloniërs en Joden op 1 Tisjri in begin maart.

Bij de Joden was dit de bazuinendag of dag van het gerecht (Jom Hadin), ook de dag, waarop Adam het leven was inge blazen. Het Christendom zag in de dag van de geboorte van Christus de aanleiding om op 25 december het nieuwe jaar te laten beginnen. Dit werd later weer met de Juliaanse kalen der in overeenstemming gebracht, door de besnijdenis van Christus op 1 januari te vieren. In West-Europa zijn echter een reeks van merkwaardige gewoonten lang in zwang gebleven: zo vierde het Heilige Romeijnse Rijk - dus het Duitse Keizerrijk - door de Middeleeuwen heen tot 1556, de 25e december, nog als de dag van de aanvang van het jaar. In Frankrijk werd tot 1556 de Paaszondag als eerste dag van het jaar gevierd. In Engeland gold tot 1752 de 26e maart als nieuwjaarsdag. In de 16e eeuw was de telling weer verschoven en zo kwam men tot de Gregoriaanse kalender, die de katho lieke wereld spoedig overnam. De Gregoriaanse kalender werd in Engeland echter pas in 1752 ingevoerd. In Zweden duurde dit tot 1844 en in Rusland eerst na de revolutie in 1917.

Bij de Oosterse Christenen is vaak nog steeds het 12-daagse verschil tussen de Juliaanse en Gregoriaanse kalender niet vereffend. Ofschoon Oost-Azië de Gregoriaanse kalender heeft aangenomen, geldt nog vaak de dag na de eerste Nieuwe Maan, als de zon in het dierenriemteken van de Waterman staat, dus tussen 20 januari en 18 februari, als nieuwjaar.

Het probleem van alle tijdrekeningen ontstaat uit het feit dat er geen eenvoudig verband bestaat tussen twee astrono mische verschijnselen, namelijk de tijd die de aarde nodig heeft om één baan om de zon te beschrijven (een jaar, glo baal 365,25 dagen) en de omlooptijd van de maan (een maand, globaal 28 dagen). De zaak wordt nog ingewikkelder door het feit dat er verschillende soorten jaren bestaan: het anoma listische, het siderische, het tropische en het afgeleide Juliaanse jaar, al naar de wijze waarop men de omlooptijd van de aarde om de zon definieert (zie trefwoord jaar).

Het tropische jaar, de tijd die ligt tussen twee opeen volgende tijdstippen waarop de zon in het lentepunt staat, heeft een duur van 365,24219878 dagen. Benadert men het jaar op 365 dagen (zoals Julius Caesar deed, vandaar de naam Juliaanse kalender), dan maakt men dus een fout van bijna een kwart dag per jaar. Caesar corrigeerde die fout grotendeels door elk vierde jaar tot een schrikkel jaar van 366 dagen te maken; er bleef dan echter nog een verschil van 0,00780122 dagen per jaar. Dat betekent dat de tijdrekening in ongeveer 128 jaar één dag bij de natuur achter raakt. Ter aanpassing voerde in 1582 paus Gregorius XIII de naar hem genoemde tijdrekening in, die bepaalde dat de eeuwjaren géén schrikkeljaar zouden zijn, behalve als zij deelbaar zijn door 400. Het jaar 1900 was dus géén schrikkeljaar, maar 2000 zal dat wél zijn. De inmiddels sedert Julius Caesar gegroeide discrepantie hief hij op door in 1582 de 5e oktober te doen volgen door de 15e oktober. De Gregoriaanse kalender werd vrijwel dadelijk overal in het Westen gevolgd, doch in Engeland pas in 1752, in Rusland in 1917 en in enkele Balkanlanden pas in 1924.


Terug naar de woordenlijst

...
Partnersites
De Jongenenwerkgroep voor Sterrenkunde. Vereniging voor 8 t/m 20 jarige met sterrenkunde als hobby.
Sterrenkijker.nl geeft informatie over sterrenkijker, telescopen, verrekijkers, enz.
Informatie over alle sterrenbeelden.
Pagina over deepskyobjecten
Prachtige site over zonsverduisteringen
De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde. Al meer dan 100 jaar het centrum voor amateursterrenkunde.
Www.astronomie.nl. Verzorgd door de Nederlandse Onderzoeksschool voor Astronomie
Stichting UniVersum is een stichting ter promotie van de (amateur)sterrenkunde. Zij is o.a. uitgeefster van veel sterrenkundig materiaal
Zenit is het sterrenkundig tijdschrift voor de amateurastronoom
Veel sterrenkundige nieuwtjes vind je hier.
Veel sterrenkundige info.
Universiteit Utrecht, faculteit Natuur & Sterrenkunde Valid XHTML 1.0! Valid CSS!