Dubbelsterren
Dubbelsterren zijn stelsels van twee sterren, die om
elkaar heen bewegen.
Aan de hemel kun je één dubbelster duidelijk zien. Het
is
Mizar in het sterrenbeeld Grote Beer. Een andere naam:
voor de Grote Beer is de Steelpan. Mizar is de op één na
laatste ster van de steel.
Kijk op een donkere avond eens goed naar deze ster. Vlak
erbij zie je nňg een sterretje. Dat heet
Alcor. Alcor
draait op zeer grote afstand rond Mizar. Hij heeft hier
ongeveer 800.000 jaar voor nodig.
Vroeger wisten de sterrenkundigen niet dat er sterren
zijn die om elkaar bewegen. Ze dachten dat Alcor en
Mizar toevallig in dezelfde richting stonden. Alcor zou
veel verder weg kunnen staan dan Mizar.
Toen in 1610 de sterrenkijker was uitgevonden, bleken
er veel meer sterren dubbel te zijn. Zonder kijker zag men
maar één ster. Door de telecoop gezien stonden er twee
vlak bij elkaar. De ster Mizar is zelf óók weer een
dubbelster. Met een kleine kijker kun je dat al zien.
Alcor zie je dan veel verder van Mizar af staan.
In de 17de en 18de eeuw werden er steeds meer dubbel
sterren gevonden. Zouden al deze sterren echt alleen
maar toevallig in dezelfde richting staan? In 1800 bleek,
dat dit niet het geval was. William Herschel liet zien,
dat er ook sterren zijn, die echt om elkaar heen draaien.
Zulke sterren worden
fysische dubbelsterren genoemd. Twee
sterren, die alleen toevallig in dezelfde richting staan,
noemen we een
optische dubbelster. Dubbelsterren die met het blote oog of in een kijker te
zien zijn noemen we
visuele dubbelsterren. Een visuele
dubbelster kan dus best een optische dubbelster zijn. De
twee sterren staan dan op verschillende afstanden. Alleen
toevallig in ongeveer dezelfde richting.
Zoals verteld noemen we sterren die om elkaar heen bewegen
een fysische dubbelster. Hoe zit dat nu precies? Kun je
zeggen dat de ene ster om de andere heen draait? Stel je
eens voor dat beide sterren even zwaar zijn. Dan zou je
net zo goed kunnen zeggen dat de andere om de ene beweegt.
Twee even zware sterren draaien in werkelijkheid om een
punt halverwege. Dat punt heet
barycentrum of
gemeenschap
pelijk zwaartepunt. Als de sterren niet even zwaar zijn,
ligt het barycentrum niet precies halverwege. Het bevindt
zich dan dichter bij het middelpunt van de zware ster.
De beide afzonderlijke sterren van een dubbelster noemen
we
componenten. De helderste component heet de
hoofdster. De zwakkere is de
begeleider. De onderlinge stand van de
twee sterren geven we aan door de
positiehoek. Deze
positiehoek wordt gemeten vanaf het noorden in de richting
van het oosten. Staat de begeleider precies ten oosten
van de hoofdster, dan is de positiehoek 90°.
De schijnbare afstand tussen de beide componeten geven we
meestal op in
boogseconden. In één graad zitten 60
boogminuten. In één boogminuut weer 60 boogseconden.
Van sommige visuele dubbelsterren veranderen positiehoek
en afstand erg snel. In enkele jaren is er al een verschil
te zien. Bij andere sterren zou je tientallen jaren moeten
wachten voordat je een verschil opmerkt. De tijd, die de
sterren nodig hebben om één keer rond het barycentrum te
draaien, is dan erg lang. Die tijd noemen we de periode
van de dubbelster. Hoe korter de periode is, hoe sneller
de sterren om elkaar bewegen.
Als de hoofdster en de begeleider erg dicht bij elkaar,
staan, is het moeilijk om beide sterren apart te zien. Er
bestaan dubbelsterren, waarbij de afstand tussen de
componenten zó klein is, dat we ze helemaal niet kunnen
scheiden. Zelfs niet met de grootste kijkers. Je vraagt
je misschien af, hoe we dan toch weten dat het dubbel
sterren zijn.
Wel, sommige van die dubbelsterren staan in een bijzondere
stand. We kijken niet recht op de baan, maar van opzij er
tegenaan. De twee sterren worden dan regelmatig door elkaar
bedekt. Staan de sterren achter elkaar, dan bereikt het
licht van de achterste ster ons niet meer. Staan ze een
tijdje later naast elkaar, dan komt het licht van beide
sterren op aarde aan.
Zoals gezegd zien we de sterren niet apart. Het lijkt alsof
er maar één ster staat. Die verandert echter voortdurend
van helderheid. Hierdoor weten we dat het om een dubbelster
gaat. Deze dubbelsterren worden vaak
eclips-dubbelsterren genoemd. Eclips is een ander woord voor verduistering. De
sterren verduisteringen elkaar immers regelmatig. Een andere
naam is
bedekkingsveranderlijken. Eclips-dubbelsterren zijn allemaal nauwe dubbelsterren.
De onderlinge afstand is erg klein. We weten dat het
dubbelsterren zijn, omdat we op een bepaalde manier tegen
de baan aankijken. Natuurlijk bestaan er ook nauwe
dubbelsterren, waar we een minder gunstige kijk op hebben.
Vanaf de aarde gezien vindt geen bedekking plaats. De
totale helderheid van de dubbelster verandert nu niet. En
vanaf de aarde zijn de componenten niet apart te zien.
Toch kunnen we er achter komen dat het dubbelsterren zijn.
Dat is namelijk te zien aan het spectrum van de dubbelster.
Deze soort dubbelsterren heet
spectroscopische dubbel
sterren. Bij veel dubbelsterren is de begeleider erg zwak. Hij
straalt niet voldoende licht uit om aan het spectrum te
zien dat het een dubbelster is. Maar vaak zal dan de
hoofdster veel zwaarder zijn dan de begeleider. Daarom
ligt het gemeenschappelijk zwaartepunt dicht bij de
hoofdster. Die beschrijft dus een veel kleinere baan.
Toch kunnen we soms ook van deze sterren ontdekken dat
het dubbelsterren zijn. Ze moeten wel vrij dichtbij
ons staan. Het is dan te zien aan de beweging van de ster
aan de hemel.
De sterren staan zelf niet stil in de ruimte. Evenals de
zon bewegen alle sterren met een bepaalde snelheid door
het heelal. Ze verplaatsen zich langs een rechte lijn
aan de hemel. De sterren staan echter heel erg ver weg.
Hierdoor kunnen we deze beweging bijna niet zien. Maar
er zijn ook sterren die wat sneller bewegen. Ze hebben
slechts een paar honderd jaar nodig om zich een halve graad
aan de hemel te verplaatsen. Een halve graad komt overeen
met de schijnbare middellijn van de Volle Maan. Alleen
met hele grote kijkers merken we iets van die verplaatsing.
Er worden door zo'n kijker meerdere foto's gemaakt van zo'n
ster. Natuurlijk niet in dezelfde nacht. Liefst een flink
aantal jaren uit elkaar. Als we de foto's dan nauwkeurig
vergelijken, zien we dat de ster iets van plaats is
verandert.
Sommige van deze snel bewegende sterren verplaatsen
zich echter niet langs een rechte lijn. Ze maken een
golfbeweging. Hierdoor weten we dat het dubbelsterren
zijn. De begeleider kunnen we niet zien. Hij is niet
helder genoeg. We noemen hem een
donkere begeleider. Door
hun onderlinge aantrekkingskracht draaien de twee sterren
om elkaar heen. Hierdoor ontstaat de slingerende beweging
van de hoofdster. De donkere begeleider maakt ook zo'n
slingerende beweging, al zien we dat niet. Pas als we de
positie van de heldere ster nauwkeurig meten, merken we
dat het een dubbelster is. Zulke dubbelsterren noemen we
astrometrische dubbelsterren. De
röntgendubbelsterren vormen een aparte groep. Het
bijzondere van deze dubbelsterren is, dat we er röntgen
straling van ontvangen. Dat is erg krachtige straling.
De hoofdster van een röntgen-dubbelster is meestal een
blauwe superreus. Zo'n ster is erg heet en bijzonder
groot. De begeleider is bijna altijd een
neutronenster. Die kunnen we vanaf de aarde niet zien. Neutronensterren
zijn hele bijzondere sterren. Ze zijn ontzettend klein.
De middellijn bedraagt slechts ongeveer twintig kilometer.
Toch zijn ze vaak twee of drie keer zo zwaar als onze zon.
Eén kubieke centimeter van zo'n ster zou op aarde meer
wegen dan alle mensen bij elkaar! Neutronensterren hebben
dan ook een enorme aantrekkingskracht. Vooral op kleine
afstanden.
De superreus kan de allerbuitenste lagen gas niet goed
bij zich houden. Dat gas stroomt langzaam maar zeker naar
de neutronenster toe. De snelheid van het gas wordt steeds
groter. Hierdoor stijgt de temperatuur. Op het laatst is
het gas zó heet, dat het röntgenstraling gaat uitzenden.
Ook bij röntgen-dubbelsterren kunnen bedekkingen voorkomen.
Als de superreus voor de neutronenster staat, ontvangen we
geen röntgenstraling. Staat de neutronenster voor de
superreus, dan merken we daar nauwelijks iets van.