Aardbevingen
De gevolgen van een aardbeving
|
Op plaatsen waar de aardkorst erg dun is komen vaak aardbevingen voor.
Deze aardbevingen ontstaan door plotselinge beweging van één of meerdere
lagen van de aardkorst of de daaronder liggende aardmantel. Hierdoor
ontstaan trillingen. Deze trillingen hebben een geweldige snelheid.
We onderscheiden verschillenden golven. Zo worden de golven waarbij
de deeltjes zich bewegen in de richting van de voortlopende trilling P-golvengenoemd. Deze P-golven hebben de grootste snelheid. Bij de S-golvenbewegen de deeltjes zich loodrecht op de voortplantingsrichting van de golf. Bovendien
worden oppervlaktegolven (L-golven) uitgezonden.
Al deze trillingen worden uit het centrum van de aardbeving tegelijkertijd
uitgestraald. Ze hebben een verschillende snelheid. Daardoor bereiken ze
de seismografische stations enige tijd na elkaar. (Een seismograafis een instrument voor het optekenen van aardbevingen). Uit het tijdsverschil kan men
de plaats van het centrum van de trillingen op het aardoppervlak berekenen.
We kennen twee soorten aardbevingen. Het zijn natuurlijke en
niet-natuurlijke aardbevingen. Niet natuurlijke aardbevingen worden door
mensen veroorzaakt. Ze kunnen ontstaan door het ondergronds laten ontploffen van een
atoombom.
Per jaar komen gemiddeld tien zeer zware aardbevingen voor. Verder nog
zo'n honderd zware bevingen en honderdduizend zwakke aardschokken. Het totale
aantal bevingen dat met instrumenten kan worden waargenomen bedraagt
jaarlijks ongeveer een half miljoen! We onderscheiden twee belangrijke
groepen natuurlijke aardbevingen. Dat zijn tektonische aardbevingen en
vulkanische aardbevingen.
Tektonische aardbevingen ontstaan door spanningen in de korst van de
aarde. Deze spanningen worden veroorzaakt door verschillen in temperatuur en druk.
Vaak zal de korst van de aarde ondergronds gaan verschuiven. Dat gebeurt met schokken.
Ook aan het oppervlak kunnen scheuren ontstaan.
Vulkanische aardbevingen worden door vulkanisme veroorzaakt. Deze bevingen
komen voor op een diepte van minder dan 25 kilometer. Vulkanische aardbevingen
zijn over het algemeen veel zwakker dan tektonische aardbevingen.
Het centrum van een aardbeving noemen we bevingshaard of hypocentrum. Het hypocentrum ligt bijna altijd diep onder het aardoppervlak. Het punt aan het
oppervlak dat er recht boven ligt wordt epicentrum genoemd.
De meeste aardbevingen zijn ondiep. Daarmee bedoelen we dat het hypocentrum
niet dieper ligt dan 60 kilometer. Zij worden veroorzaakt door verschuivingen in de
aardkorst of in het gesteente niet ver daaronder. Een tweede groep bevingen komt uit
haarden met middelgrote diepte. Namelijk tussen 60 en 300 kilometer. Bevingen uit diepten
groter dan 300 kilometer worden diep genoemd. De grootste diepte die tot dusver
gemeten is, bedraagt 720 kilometer!
We spreken van een zeebeving wanneer het epicentrum van de beving op de bodem
van de oceaan ligt. Als bij de beving de zeebodem omhooggestuwd wordt, zal het
zeeoppervlak eveneens worden opgestuwd. Er breiden zich van het epicentrum golven uit
als rimpels in een vijver waarin een steen wordt gegooid. Deze golven lopen met enorme
snelheid over de oppervlakte van de oceaan. Bij een waterdiepte van vijf
kilometer is de snelheid 800 km/uur.
In de open oceaan bedraagt de hoogte van de golven niet meer dan enkele decimeters en
de afstand tussen de golven (golflengte) is enkele honderden kilometers. Maar naderen
deze golven een kust, dan wordt de snelheid kleiner. Dat komt doordat
de diepte minder wordt. Ook neemt de golfhoogte toe. Er kunnen echte
brandingsgolven ontstaan van tientallen
meters hoogte. Deze vernielende watergolven, ontstaan bij een zeebeving,
worden Tsoenami genoemd. Dat is Japans en
betekent «lange golf». Bij nadering van de kust wordt de
voorzijde van deze golven sterk afgeremd. Daardoor begint
de tsoenami meestal met het teruglopen van het water, waarna een kwartier
later de eerste golftop aankomt. Hierbij
kunnen reusachtige overstromingen plaatsvinden. De energie die bij
een aardbeving vrij komt, wordt uitgedrukt
in de magnitude.
Deze magnitude is echter
heel wat anders dan de magnitude die we gebruiken voor het aangeven van
helderheden van hemllichamen. De zwaarste aardbevingen hebben een magnitude
groter dan 8. Aardbevingen waarbij tien keer minder energie vrijkomt hebben
een magnitude van 7. Ook dit zijn zeer zware aardbevingen. Zware aardbevingen
hebben een magnitude van 6. Deze zijn op hun beurt weer 10 keer zwakker
dan die van magnitude 7 en 100 (namelijk 10 x 10) keer zwakker dan aardbevingen
van magnitude 8. Deze schaalverdeling wordt ook wel de Richterschaalgenoemd, naar de Amerikaanse seismoloog Charles F. Richter (1900-1985) die deze
schaalverdeling heeft ingesteld.
Bij een aardbeving hoor je wel eens dat deze een kracht had van bijvoorbeeld
7 op de schaal van Richter. Die aardbeving had dan een kracht van magnitude 7.
Aardbevingen kunnen geweldig verwoestend zijn. Op 18 april 1906 werd
de Amerikaanse stad San Francisco zwaar getroffen door een aardbeving. De schade was
enorm en er vielen 700 doden. Op 1 september 1923 werden de Japanse
steden Jokohama en Tokio verwoest. Deze beving had een kracht van 8,2
op de schaal van Richter en veroorzaakte vloedgolven van tien meter hoogte.
Het aantal slachtoffers bedroeg 100.000. Op 31 mei 1970 eiste een aardbeving in
Peru 70.000 slachtoffers. De aardbeving van 27 juli 1976 in China eiste
zelfs 650.000 slachtoffers.
Recente aardbevingen zijn die van 12 oktober 1992 waarbij in de Egyptische
hoofdstad Caïro honderden mensen omkwamen. Op 17 januari 1994 werd
de Amerikaanse stad Los Angeles getroffen door een zware aardbeving. Enkele
weken later, in februari 1994 werd het stadje Liwa op Sumatra in Indonesië
getroffen door een aardbeving waarbij meer dan 200 mensen de dood vonden
en duizenden gewond raakten. Tenslotte was er op 17 januari 1995 een aardbeving
in Japan. Deze aardbeving, met een kracht van 7,2 op de schaal van Richter,
kostte meer dan 5000 Japanners het leven terwijl er tienduizenden gewonden vielen.
De havenstad Kobe werd bijna geheel verwoest!
Gelukkig komen aardbevingen in ons land nauwelijks voor. En als er een
voorkomt is deze zo zwak dat we er nauwelijks wat van merken. Een uitzondering vormt
echter de aardbeving van 13 april 1992 met een kracht van 5,5 op de schaal van
Richter die vooral in Limburg en Oost-Brabant flink wat schade veroorzaakte.
Bij een aardverschuiving wordt een gedeelte van de aardkorst verplaatst.
Zo'n aardverschuiving komt soms in berg achtige streken voor na zware regenval.
Ook een aardbeving kan een aardverschuiving veroorzaken.